Tegen de wand stonden een stuk of tien witte mannen van om en nabij de vijftig jaar. Allemaal een spijkerbroek aan met een zwart T-shirt erboven, al dan niet met bandnaam. De ene buik was wat groter dan de andere, het ene hoofd wat kaler.
Samen met J.M. was ik op de bonnefooi naar de Eureka gegaan, waar Hallo Venray ging spelen. Het concert was uitverkocht, toch mochten we naar binnen. De man die de programmering doet voor Eureka en dus ook Hallo Venray had weten te strikken controleerde de kaartjes. Er waren al twee mensen geweest die een kaartje over hadden, loop maar door. De eerste keer (en eigenlijk ook de laatste keer) dat ik Hallo Venray zag, was op tv, toen ze op Pinkpop speelden. Zanger Henk Koorn had nog lange rode haren en sprong in hotpants over het podium. Ik heb het even opgezocht, dat was in 1992. Vijf jaar daarvoor waren ze opgericht. Henk Koorn zag er in het echt kleiner uit dan op tv. In de dertig jaar die tussen dat en dit optreden zat, kan hij natuurlijk ook zijn gekrompen. Zijn haar was korter en kleurlozer. De band was geweldig. Heerlijke liedjes, fijne gitaarsolo’s en een drummer die drumde alsof zijn leven er vanaf hing, zelfs bij rustige nummers. Zijn gezicht deed me aan iemand denken.
Na Eureka gingen we naar de Hetebrij en het Dublin House. Toen we weer terug naar huis liepen, zagen we iemand omhoog geholpen worden. Het was een meisje van achttien. Ze wilde naar Dalfsen. Op haar elektrische fiets. Sterre heette ze, vernoemd naar de hemellichamen die lichtjaren van ons vandaan staan. Ze had lang, blond haar, een enorme bril en veel te veel gedronken.
Het meisje dat haar omhoog had geholpen deed me aan iemand denken. Ze zei dat ze moest gaan, of ze Sterre bij ons kon achterlaten. Wij zeiden dat dit kon. Ik ging wat te drinken halen bij pizzeria Da Capo. Sterre zei dat ze naar huis moest. Wij zeiden dat ze een taxi moest nemen. Maar dat wilde ze niet. Wij wilden haar ouders bellen, maar dat mocht onder geen beding. Haar ouders mochten het niet te weten komen. Wij vroegen of ze nog vrienden had die haar konden ophalen. Maar haar vrienden hadden haar juist weggestuurd. Met haar elektrische fiets.
Het meisje dat Sterre omhoog had geholpen, kwam terug. Ze was even naar de coffeeshop geweest. Ze zei dat ze me kende. Ik kneep m’n ogen toe. ‘Misschien van Eureka’, zei ze. Een tijdje geleden deed ze daar de bediening. Inmiddels woonde ze in Leiden. Of in Delft, dat heb ik niet goed onthouden. Maar vandaag had ze weer eens geholpen. Er was een besloten feestje vanwege een geregistreerd partnerschap. Terwijl Hallo Venray boven de pannen van het dak speelde. We namen Sterre mee naar de pizzeria, om wat te eten. Ik bestelde een pizza pollo, op aanraden van de jongen achter de balie. J. en ik dronken een biertje. Sterre moest naar de wc. Ik vroeg aan de jongen achter de balie of ze naar de wc mocht. De jongen achter de balie riep zijn baas, een kleine vrouw met zwart krullend haar en een gezicht dat me aan iemand deed denken.
Ze nam Sterre mee naar het pand naast de pizzeria. Toen ze terugkwamen was de pizza klaar. De eigenaresse bleef nog even bij ons staan. Haar lievelingspizza was de carbonara. Pasta carbonara kende ik wel, pizza carbonara niet. Leek met niet echt iets wat Italianen doen. Ik vroeg of ze Italiaans was. Ze was Turks. ‘Alle pizzeria’s zijn van Turken’, zei ze. Sterre at een punt en zei dat ze naar huis ging. Wij zeiden dat ze dat niet moest gaan doen. De eigenaresse was het met ons eens. ‘Mijn ouders willen dat ik voor vier uur thuiskom’, zei Sterre. ‘Je ouders willen ook dat je blijft leven’, zei de eigenaresse. Sterre ging op een stoel naast de ingang zitten en viel vrijwel direct in slaap. J. vroeg of ze daar wel kon blijven zitten, want het was toch niet echt goede reclame voor je zaak, zo’n stomdronken tiener. Maar de eigenaresse vond het prima, ze vertelde dat haar pizzeria wel vaker dienstdoet als tijdelijk opvanghuis voor dronken tieners. Ze voelde zich een soort moeder voor ze. Soms belde ze de ouders, soms liet ze hen thuisbrengen in hun bezorgbusje, soms liet ze hen gewoon even zitten en gaf ze hen wat te eten. We konden wel gaan, ze had vaker met dit bijltje gehad.
We dronken ons biertje, aten de pizza en lieten Sterre achter bij de Turkse moeder Theresa, geroerd door zoveel medemenselijkheid.
En het was al zo’n ontroerend weekeinde geweest. Eerder die dag had ik op een video een ontmoeting tussen Michael J. Fox en Christopher Lloyd gezien, Marty en Doc uit Back to the Future. Door de ziekte van Parkinson kon Michael J. Fox niet meer rechtop staan, zijn gezicht in een verwrongen grimas. Vreemd genoeg bleef hij iets jeugdigs behouden. Hij zag er een beetje uit als een jonge chimpansee, zoals hij liep en zich vastklampte aan Christopher Lloyd.
De dag ervoor ontdekte mevrouw Molovich dat Siepie, de kat die altijd voor de Jumbo zat, was overleden. De Stentor had er een artikel aan gewijd. Hoe Siepie vanaf zijn jongste jaren door Assendrop zwierf, op zoek naar een beetje warmte. Soms vond hij dat op een stapel handdoeken in de DA-drogist, dan weer op een barkruk in café Kaia of naast de kassa bij de bloemist. En de laatste jaren dus vooral voor de ingang van de Jumbo. Hij zat daar als een soort boeddha, nam de klopjes op zijn kop en krabbels onder zijn kin als vanzelfsprekend in ontvangst. Vooral de reacties onder het Facebookbericht over zijn overlijden wisten me tot tranen toe te bewegen. Hoeveel een beestje kan betekenen voor een buurt. In het licht van de vergankelijkheid wordt de wereld altijd een beetje zachter. En dat heeft de wereld wel nodig.
Fijn stukje. (Ook al vind ik de eerste drie zinnen een beetje vreemd: zou het stukje ook zonder hen kunnen? Dat die witte mannen in een ander stukje tegen een wand gaan leunen?)
Dat nummer van Hallo Venray had ik ook een keer beluisterd en de clip bekeken, ik had het gehoord op piguinradio, denk ik, lekker liedje.
The world as it is? altijd leuk in retrospectief :-) https://archive.ph/ETDbt
dank voor dit artikel Sikbock.