Mevrouw Hazenkraak was zoals gewoon om 7.04 uur opgestaan en met haar kopjethee in het weiland gaan zitten, strategisch tussen de 3 rozen die glorieus stonden te bloeien. De zon was nog niet op, maar je zag dat hij eraan zat te komen. Een fijne gloed kroonde de bomenrij op het Oosten.
La lumière du matin.
Bestaat er zoiets aanbiddelijks? Dat onnoemelijk zachte roze met een vleugje geel dat geboorte geeft aan het lieflijkste oranje, verlegen, alsof ze zich niet durven tonen.
Zij verzonk in contemplatie. Dit waren de beste uren! Geen mens te zien noch te horen. Het gefluit der vogels van allerlei pluimage. Het gescharrel der wilde ganzen op het pas gegroeide gras op de omploegde akkers, de sporadische lachsalvo’s der eenden, de melodieën van klein grut, subtiel en spaarzaam. De medeklinkers van de praatpopulier in de zeebries.
Opeens viel er een druppel op haar boek. En nog een. Ze keek omhoog: geen noemenswaardige wolken. In ieder geval: geen wolken die regen produceerden. Vrij blauw allemaal.De druppels bleven komen, verrassend dikke druppels van zo’n 2 mm3 elk. Ze maakten bijna geluid als ze vielen.
Tegelijkertijd hees de zon zich boven de bomenrij. Triljoenen diamantjes fonkelden op triljoenen grassprieten. Dauw! Het was dauw.
Ze had nooit geweten dat dauw regen was.