Dagboek van een mondkapje

Woensdag 30 september
Voor het eerst naar de Jumbo sinds onze kabinet ons dringend heeft verzocht een mondkapje te dragen in openbare gebouwen. Ik voel in mijn jaszak. Helaas. Geen mondkapje. Ik ben lang niet de enige die het is vergeten. Het zit nog niet bepaald in het systeem. Ik voel een lichte afgunst en tegelijkertijd een oprecht respect naar de mensen die al wel gehoor hebben gegeven aan het verzoek. Wat een verantwoorde burgers! Dit gaat mij niet nog een keer gebeuren.

Donderdag 1 oktober
Op nu.nl lees ik dat er binnen het Outbreak Management Team discussie heerst  over het effect van mondkapjes. Jaap van Dissel blijft uitgesproken: het effect is te verwaarlozen. Hij kan het niet laten om zijn mening te geven. ‘Wij doen aan anderhalve meter afstand, dan heb je geen mondkapjes nodig’, zegt hij. Volgens mij vindt hij het heerlijk, die anderhalve meter afstand. ‘Eindelijk geen mensen meer in mijn aura!’ Hij heeft zich duidelijk ook al in geen maanden gewassen. ‘Eindelijk geen mensen meer die vinden dat ik stink!’ Het gaat hem helemaal niet om het virus, het virus zal hem worst wezen, het gaat hem om de anderhalve meter afstand. Als het aan Jaap van Dissel ligt, bewaren we die afstand tot elkaar ook na corona. Dus ook als het virus over een paar jaar al lang en breed weg is. Je weet immers nooit. Misschien waart er in 2023 wel een ander virus rond. Je kan niet voorzichtig genoeg zijn. En mondkapjes werken averechts. Jaap van Dissel is een anderhalvemeterfundamentalist.

Vrijdag 2 oktober
Terwijl ik door de openstaande schuifdeuren loop, bind ik mijn mondkapje om. Ik behoor nog duidelijk tot de minderheid. Ik schat dat slechts een op de tien Jumb0-bezoekers een mondkapje om heeft. Ook de jongens en meisjes van Jumbo zelf (de vakkenvullers en de kassamensen) hebben hun mond onbedekt. Ik glimlach de mensen meewarig toe, maar mijn glimlach gaat schuil achter het mondkapje. Mijn ogen moeten het werk doen. De mensen hebben niks door. Ze gaan gewoon verder met waarmee ze bezig waren!

Zaterdag 1 oktober
Nog steeds behoor ik tot de minderheid. Hoe is het mogelijk! Misschien zijn er een paar mondkapjesdragers bijgekomen, maar groot is hun aantal niet. Integendeel. En ook de Jumbo-medewerkers doen nog steeds met zichtbare mond hun werk. Terwijl ze zorgeloos met elkaar kletsen en aerosols de ruimte in asemen. Dit is dus het Jaap van Dissel-effect: het kabinet verzoekt ons met klem mondkapjes te gaan dragen, maar niemand doet het omdat het hoofd van de RIVM zegt dat het onzin is. Er borrelt enige verontwaardiging bij mij op. Een verontwaardiging die vrij snel plaats maakt voor iets anders. Voor een aangenaam gevoel van superioriteit, om precies te zijn. Ik doe dat toch maar mooi: die verantwoordelijkheid nemen, ook al weten we niet zeker of het iets oplevert. Ik offer graag wat zuurstof op voor de goede zaak.

Zondag 4 oktober
Dierendag. Welke dieren kunnen er eigenlijk allemaal corona krijgen? Tijgers, weet ik. Verder weet ik het niet. Ja, vleermuizen. Maar die worden er niet ziek van. Ik loop de Jumbo weer in met mijn mondkapje op. Het eerste wat opvalt: het meisje achter de pizzabalie heeft een mondkapje op. En de twee vrouwen bij de pakketjesbalie ook. En alle kassières die achter hun plexiglazen afscheiding zitten ook. En alle vakkenvullers. En de jongen bij de broodafdeling. En de klanten? De klanten ook. Ik kom S. tegen. Ik herkende haar bijna niet met mondkapje op. Weg gevoel van superioriteit. Toch jammer.

Maandag 5 oktober
Naar de Spar in het centrum. Om gemalen espresso-bonen te halen. In het centrum van onze gezellige provinciestad, zo weet iedereen, woont de gegoede burgerij. En onder de gegoede burgerij heerst geen corona. Vandaar dat er in de supermarkt waarschijnlijk niemand een mondkapje draagt. Nu zult u denken: dat is toch fijn voor je, Max, kun jij een mondkapje om doen en je weer even lekker moreel superieur voelen. Maarrrr…

IK DROEG OOK GEEN MONDKAPJE!!!??!!

Ik heb de mondkapjes die in mijn jaszak zaten namelijk net weggegooid omdat ik dacht: vijf weken dezelfde mondkapjes dragen is waarschijnlijk niet de bedoeling. En ik ben vergeten om nieuwe mee te nemen.

Dinsdag 6 oktober
Op weg naar huis kom ik langs de Jumbo. Ik ga naar binnen. Om oesterzwammen en pitabroodjes te kopen. En melk. En komkommer. En dropjes voor de keel. Ik voel in mijn jaszak. Verdomme. Geen mondkapje! Twijfel of ik naar huis moet gaan. Toch maar verder.
Ik voel me naakt.

Als ik klaar ben met afrekenen wijst een enorme wijsvinger mij naar buiten. ‘Zweten zult gij voor uw brood!’, buldert een stem van boven. ‘Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.’ Ik mompel drie maal mea culpa. De stem zucht. ‘Ach’, zegt hij, ‘laat ook maar. Vergeet wat ik heb gezegd. Je hoeft helemaal niet te zweten voor je brood. Ik bedoel, hoeveel kost een brood tegenwoordig? Anderhalve euro? Ik ben een beetje overprikkeld geloof ik. Excuus.’
Het geeft niet, zeg ik. We schieten allemaal weleens uit onze slof. Het zijn overspannen tijden.

Molovich
Erkend miskend genie. Motto: succes is voor losers.

9 Reacties

  1. Maar, als het een dagboek van een mondkapje heet, moet het dan niet geschreven worden van het perspectief (pov) van het mondkapje? Dus: Ik voel gegrabbel boven me, ik word ruw beetgepakt bij mijn lusje en ik word het licht ingeslingerd, ik zie gele vlakken, dan zal meneer wel bij de Jumbo zijn. Ik voel me erg vies trouwens, ik ben al in drie weken niet gewassen en meneer scheert zich ook niet altijd even zorgvuldig en als hij dat juist wel doet, dan krijg ik verschrikkelijke aftershave in me gedrenkt etc.

  2. Ik draag tegenwoordig TWEE mondkapjes!! De werkzaamheid is weliswaar niet bewezen, maar basale logica zegt mij dat dit twee keer zo goed filtert! Niet alleen buiten, maar ook binnen als ik TV kijk. Daarbij draag ik ook rubber keukenhandschoenen om anderen niet te besmetten! Mensen kijken me vaak een beetje raar aan, maar vroeger en dacht men ook dat de aarde plat was, terwijl ze bij bosjes crepeerden aan de zwarte pest!

  3. In, ‘De klepel of de klok (1979)’, hoefden Maarten en Marjan, de hoofdpersonen van dit verhaal, niet eens naar een avondklok te luistere, laat staan een mondkapje te dragen, omdat ze liever achter een goudschat aanzaten. Ze logeerde bij Peter en Bamber, twee studenten, van wie de vader de doodsklok zou hebben geluid als hij in handen van de Duitser was gevallen!
    Alleen kapitein Arend, die allerlei raadsels kon oplossen, had het idee dat voor de vier kinderen of jongvolwassen de klok wel hoofden luiden maar zij niet wisten waar de klepel hing! Op zijn beurt was de kapitein ooit tijdens de oorlog goed bevriend geweest met Klaas Krentenbrood, een postbode, maar de relatie was hierna tussen een danig bekoeld om de eventuele goudschat en het feit dat de hond van de kapitein, Max, de schapen van de postbode zou belagen!
    Pas toen het zestal de “goudschat” had gevonden, met enige hulp van de kapitein, bleek deze alleen uit een klepel en een klok te bestaan die er juist voor had gezorgd dat Maarten, Marjan, Peter, Bamber, kapitein Arend en Klaas Krentenbrood onderling geen ruzie meer met elkaar maakten of nog uit waren op een onbereikbare goudschat!
    En voor het opsporen van goudschatten hoef je niet eens een mondkapje te dragen.

      1. Wat ik alleen zo jammer aan dit verhaal vond is dat je Maarten en Marjan niet kunt vergelijken met ‘De Vijf’ van Enid Blyton. George, Julian, Dick en Annie Kirrin zijn namelijk kinderen die, samen met de hond Timmy, geregeld goudschatten in Engeland en daarbuiten opsporen waarbij ze door allerlei schurken worden belaagd!
        Blijkbaar heeft de schrijfster van deze avonturenserie zich laten inspireren door mensen die in Engeland inderdaad, vaak bij puur toeval, schatten opspoorden maar dat was niet altijd in hun voordeel!

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *