Sinds kort heb ik een puppy. Al ben ik in de hoge bergen van Frankrijk met grote honden opgevoed, ik ervaar dit als een geheel nieuw avontuur. Niet alleen het land is anders (Nederland vs Frankrijk), ook de plek (stad ipv platteland), en zelfs het tijdperk, met zijn nieuwe mores. Long story short: de honden uit mijn kindertijd leefden dag en nacht buiten bij -20 graden C, kregen gebroken rijst met restjes, en een pak slaag voor hun kanis bij elke aanzet tot misstap. Nu zijn het prinsen en prinsessen die met egards worden bejegend waar HKH Amalia jaloers op kan zijn.
Puppy wordt later beveiliger van het werkpand, dat omringd is door NIMBY-projekten, met de bijbehorende ongure figuren. De bewaker moest afschikwekkend zijn, en in staat een potentiele inbreker zonder al te veel moeite op te peuzelen. Geen chihuahua dus, ofschoon ik die zeker afschikwekkend kan vinden. Verder behelst het een reeks opvoedkundige handelingen waarvan ik geen kaas heb gegeten maar waarvoor ik me grondig in de materie heb verdiept. Met het woord puppycursus wordt mij om de oren geslagen. De (zeer bekwame, zorgvuldige) fokker alsmede de (eveneens bekwame en zorgvuldige) dierenarts raadden mij dit echter af (“verlies van kostbare bondingstijd”, “te stressend”). Zij vertrouwen op mijn bewezen, 31-jaren lange deskundigheid als leidster van een mensenroedel. Het is blijkbaar gewoon een kwestie van regels vaststellen, consequent zijn, nooit toe- noch opgeven, en bovenal, vertrouwen.
We bevinden ons in de zgn “socialisatiefase”. Puppy moet nu zijn plaats leren kennen in de hondenwereld dwz: flink op zijn nummer gezet worden nu het nog kan, want over 2 maanden torent hij boven elk ras en lacht hij ze uit.
Wat hij als puntje bij paaltje komt niet zal doen, heb ik al vastgesteld, want humor is zeg maar niet zijn ding.
Ik moet hem dus elke dag 2x naar hondenuitlaatplekken brengen, om soortgenoten te ontmoeten.
Enters het begrip: Hondeigenaren.
Een aparte universum, met de bijbehorende codes.
Ik heb nu al geleerd dat je nooit en nimmer naar de Hondeigenaar blijft kijken. Na een korte zakelijke begroeting richt je je blik op de viervoeter van de ander, die je overlaadt met complimenten. Vaak is het stevig zoeken want ze zijn meestal van de soort bejaard en schuftig. Ik heb mezelf een aantal parate oneliners aangeleerd:
– wat is ie mooi
– wat ziet ie er lief uit
– wat is ie nog enthousiast voor zijn leeftijd
Small talk is een vereiste, om te voorkomen dat je zwijgzaam 5 lange minuten naar de honden staat te staren. Waar ik geen bezwaar tegen zou hebben, maar de praktijk is weerbastig. Op een of andere irritante manier kan men niet tegen stilte. De gesprekken mogen evenmin over het mensenras, noch, god verhoedde, over de aanspreekpersoon gaan. Dat is een absolute no go. Je praat enkel over de hond, bij voorkeur over de hond van de ander. That’s it.
Hooguit mag je tussendoor mopperen over aanlijn- of identificatieplicht, doch het beste is het thema ‘hondenweer’. Elke Hondeigenaar baalt grondig van regen, om vanzelfsprekende redenen.
De dierenarts had aan zijn advies toegevoegd: “Je zult het kletsen met de Hondeigenaren op de koop toe moeten nemen, er zit niets anders op.” Ik was dus voorbereid. Ik, niet vies van een potje vooroordelen, had geen hoge pet op van die soort. Nu ik er zelf eentje ben valt het alleszins mee. We hebben zat common grounds. Waarvan de handigste is: we zitten allemaal verlegen om sociale contacten, opgesloten als we zijn in onze kynologische bubbel. Samengevat: dat je met een hond nergens toe kunt waar het leuk is.
Puppy’s puppy’s zijnde is het een bende in huis. Hij heeft knabbeldrang. Bijt alles kapot wat los en vast zit. Vooral wat los zit. Omdat hij nog niet zindelijk is plast en poept hij overal en moet hij ’s nachts uitgelaten worden. Ik slaap dus met hem. Dan ervaar ik het belang en de weldaad van wat het Na’vi volk uit Avatar tsaheylu noemt. Onze hersengolven vervlechten zich met elkaar, onze zielen versmelten, onze harten kloppen langzaam samen: Puppy en ik liggen zalig bij elkaar.
Het komt goed.