De exhibitionist in mij heeft zich maar heel even mogen manifesteren. Ik schat van mijn zestiende tot mijn eenentwintigste. Vandaag de dag leidt hij een teruggetrokken bestaan. Heel soms, als er gedanst moet worden, steekt mijn exhibitionistisch ik de kop nog op. Maar hij is een stukje minder uitbundig geworden. Hij houdt zijn shirt aan. Gedesillusioneerd door de passiviteit. Moegestreden. Alle energie die hij in ons stak, het heeft zo weinig opgeleverd. Mijn gereserveerde ik trapte altijd om de rem als het hem te heet onder voeten werd. Totdat hij het roer definitief overnam.
Hoe het ooit was: zodra ik het te warm kreeg van het dansen, trok mijn exhibitionistische ik ons shirt uit. Lange haren plakten op mijn bezwete rug. Shirtin mijn broek gepropt, zodat ie voor mijn rits bungelde. In plaats van een riem had ik een reep stof die ik van een dekbedovertrek had afgescheurd. Het stukje stof was donkerblauw en hield een jaar of vier stand totdat ie uit elkaar viel.
Zo krioelde ik, van boven naakt, door de mensenmassa. Als een spierwitte sidderaal. Het maakte niet uit waar ik was. Het kon in de plaatselijke kroeg zijn, in de Sleep Inn te Amsterdam of op de feesttent van de Sneekweek. Aanvankelijk trok ik mijn shirt pas uit tegen het eind van de avond. Maar dat werd vroeger en vroeger. Niet zelden stond ik dan ook al vrij snel op een of ander podium mijn moves aan de wereld te tonen. Vaak als enige.
Het was niet dat ik nu zo’n indrukwekkend lichaam had. Integendeel, ik had een kippenborstje. Daaronder lilde als een kleine, bleke pudding, wat buikspierloos vlees. Licht behaard, bezaaid met moedervlekken.
Mijn vrienden vonden het doodnormaal. Ik vond het zelf ook doodnormaal. Ik wist wel dat niemand anders het deed, maar dat vormde geen belemmering om het doodnormaal te vinden dat ik in mijn blote bast de pierlala aan het dansen was.
Op een avond in 1998 verloor mijn exhibitionistische ik ons shirt en liepen wij dansend de nacht in. Wij droegen een lange jas die niet dicht kon, waardoor mijn exhibitionistische ik zich behoorlijk rock & roll voelde. We waren naar de Korsakoff geweest en al mijn vrienden waren al naar huis. Het sneeuwde buiten. Wij pakten onze fiets. Halverwege de Korsakoff en thuis stopten wij bij Ben Cohen om een broodje shoarma te nuttigen. Wij aten ons broodje shoarma met knoflook- en sambalsaus en gingen even later weer op huis aan. Het was nog maar een paar honderd meter.
De maan gaf een helder licht. Wij probeerden ons slot open te maken toen er man op zijn fiets naast ons kwam staan. Hij vroeg of hij ons iets mocht vragen. Wij zeiden natuurlijk mag jij ons iets vragen. Hij vroeg of wij een vuurtje hadden. Wij gaven hem een vuurtje. Daarna vroeg hij of wij met hem mee naar huis wilde. De man zei dat het de eerste keer was dat hij zoiets vroeg. Wij zeiden dat het niet erg was. Het was voor ons de eerste keer dat wij een dergelijk verzoek kregen. Mijn exhibitionistische ik gloeide van trots. Mijn gereserveerde ik zag zichzelf echter al aan een keldermuur geketend gloeiende pinnen door zijn tepels geprikt krijgen en wilde naar huis, kijken wat de Olympische Spelen in Nagano te bieden hadden. Maar voordat mijn gereserveerde ik nee kon zeggen, was mijn exhibitionistische ik al op de fiets gesprongen om de man naar zijn huis te volgen.
Theo heette hij. Woonde op de bovenste verdieping van een oud pakhuis aan de brouwersgracht. Hij vertelde dat hij een man van de tijd was. Er stonden twaalf staande klokken in een grote ruimte waar verder enkel een bed, een tv en een geluidsinstallatie stonden. Theo gaf ons een glas brandy en zetten een muziekje op. Wuthering Heights van Kate Bush. Mijn gereserveerde ik kreeg het benauwd. Wij namen een slok. De brandy deed onze blote bast gloeien. Mijn exhibitionistische voelde zichzelf opstijgen. Lichaam en handen maakten bezwerende golfbewegingen. Mijn exhibitionistische ik begon mee te zingen. Theo zette de tv aan. Curling. De halve finales. Het was het eerste jaar dat curling een Olympische Sport was. Omdat niemand in Nederland bekend was met deze Jiskefeteske sport, legde de commentator om de tien minuten uit hoe de spelregels in elkaar staken. Dat je de dolly in het midden van het huis moest zien te krijgen. Daar kwam het op neer. Daar kwam alles op neer. Mijn exhibitionistische ik maaide met zijn armen in het rond en zong dat hij door het raam naar binnen wilde, mijn gereserveerd ik wilde niets liever dan thuis zijn. Curling kijken. De korte aanloop, het kalme glijden, het zorgvuldige loslaten, het driftige bezemen, de holle kloek van kaatsende curls. Mijn exhibitionistische ik zocht in de cd-verzameling van Theo naar geschikte nummertjes. Hij vond er genoeg om een gemiddeld Zuid-Amerikaans land een half jaar non-stop te laten dansen, mijn gereserveerde ik vreesde het ergste. Theo vroeg om op zijn bed plaats te nemen, maar mijn exhibitionistische wist van geen ophouden.
Maar toen de twaalf klokken vijf uur sloegen, was het voorbij. Ik hield het voor gezien. Theo was in slaap gevallen, mijn gereserveerde ik deed zachtjes de deur open en sloop naar buiten. Daar liet ik mijn exhibitionistische ik achter. Fatsoenlijk afscheid nemen, zat er niet in.
De stad lag te rusten onder een dikke, witte deken. Je hoorde alleen het knerpen van je voetstappen. Het zweet op mijn borsthaar glinsterde. Ik stapte op mijn fiets, ademde diep in, voelde de koude lucht mijn longen vullen. Ik ademde uit en zag mijn ademwolkje vrijwel onmiddellijk oplossen in de nacht.
Getver!
Dansend ten onder :-( Good riddance though, als die exhiobionische zelf van u zorgt dat u mee wordt gedanst naar enge griezels met een miljoen klokken. Wat bezielt die helft? Als het een helft was.
Subliem.