Er raast een invasie van vet. Het lijf ligt weerloos als Egypte onder één der 10 plagen. Het vet valt uit de lucht door de huid. De huid verdort tot een perkamenten kruik, vol met vet. Het vet kruipt in de zwezerik, in de milt, het plastificeert de lever, vult de organen. Moleculen sterven aan ademsnood, atomen plakken aan elkaar.
Ik hamster het vet in de nek, onder de oren. Het vet zakt naar de buik. Het wil naar het centrum der aarde.
De perkamenten kruik vol vet waggelt naar de deur op weg naar buiten. De kruik botst op de stoel en valt op het bed. Het vulsel klotst. Daar ligt de kruik als de kakkerlak van Nietzsche naar de lucht te staren waar het vet vandaan blijft vallen. De kruik wacht het lot van de Tiny van Wouter Diesveld.
Na de explosie druipt het van de muren, lost het op in de lucht en valt het weer neer in een eeuwige loop.