Rut Sneek zag dat het bord weer aan Stimmy zijn deur hing. Waar met dikke watervaste stift: “NIET STOREN VOORAL JIJ NIET PAP” op geschreven stond, dus besloot Rut alleen héél zachtjes de deurklink naar beneden te doen.
Aangezien dit geen reactie gaf- en dus onmogelijk kon storen- opende hij de deur op een héél klein kiertje. Nog steeds geen reactie. Rut voelde zich veilig genoeg om voorzichtig zijn hoofd in die kier te duwen.
Stimmy zat achter zijn computer iets uit te tikken. Hoe kon Rut er zeker van zijn dat hij zijn zoon niet tot last zou zijn? Zoals alle beleefde mensen zoiets te weten komen: door het te vragen. Hij duwde zijn hoofd wat verder, net voorbij de deur.
“Stimmy,” fluisterde Rut.
“Stimmy.”
Een frons vormde op zijn gezicht. Stimmy hoorde hem niet.
“Psst.”
Nog altijd niets.
“Pssst. Hee. Stimmy.”
Stimmy liet iets wat, naar Rut meende, een héle, héle, héle, HÉLE diepe zucht moest zijn. Rut glimlachte en kreeg pretoogjes. Stimmy had hem gehoord!
“Stoor ik?” fluisterde hij.
“JA!” riep zijn zoon.
Rut duwde wat papieren door de kier in de deur.
“Ok, het zal niet lang duren, ik heb hier wat…”
“HUUUAAAAAAAOOOOOOOORRRRRRGGHHHHHHHHHAAAAAHHHRRRHHHH…”
Rut hoefde niet meer aan te nemen- dit was zeker weten een héle, héle, héle, HÉLE diepe zucht.
“Ok heel even dan ik heb…”
“NEE!”
Stimmy draaide zich om. Rood aangelopen. Had hij stiekem porno zitten kijken ofzo? Nee. Rut had hem zien tikken. Zat hij dan misschien pornografische verhalen te schrijven? Schaamde hij zich soms? Waren het… Homofiele verhalen? Rut hoopte van niet. Het zou natuurlijk oké zijn, een homofiele zoon, maar… Nou ja, toch liever niet. Of misschien…
“Hoe sta je tegenover adopteren?”
“Wat?” vroeg Stimmy, de geïrriteerde verbazing met een rilling van zich af schuddend.
“Niks. Laat maar. Het is oké als je homofiel bent,” stelde Rut hem gerust.
“WAT? WAT MOET JE VAN ME, PA?”
Rut liet teleurgesteld zijn hand met de papieren zakken.
“Misschien is nu niet de juiste tijd,” zei hij zo passief-agressief-sip mogelijk. Hopend op wat medelijden.
Stimmy rolde met zijn ogen.
“HEB JE NOU ALWEER ZO’N KUTLIED GESCHREVEN? KAP MET MIJ DAARMEE LASTIG TE VALLEN, PA. IK BEN TE OUD VOOR DIE ONZIN. HUUUUOAAAAHHHHHWWWWWWRRRrrr…”
Weer zo’n zucht. Volgens Rut was “Puber” Latijns voor “zuchten”. Hij had daar vorig jaar een lied over geschreven, maar geen van de campings wilde het kopen.
“Het is niet echt onze doelgroep,” had Gregina Vanderkork hem uitgelegd, “Ons animatieteam richt zich vooral op vier- tot zesjarigen. Die puberen nog niet echt, he?”
Rut keek haar aan. Gregina vanderkork. Zijn grootste klant: operationeel directeur van een keten van zes door Nederland verspreidde thematische campings, gericht op gezinnen met jonge kinderen. Ze hadden zelfs een eigen mascotte: Sjef de Haas. Speelde met alle kinderen. Zoals Gregina Vanderkork met Rut speelde, dacht Rut verbitterd. Gregina Vanderkork… Of misschien Kut Vanderkut? Rut grinnikte in zichzelf. Misschien moest hij daar een liedje over schrijven. Of zou dat ook buiten haar “animatiedoelgroepteam” vallen?
“Pardon?”
“Wat?”
“U grinnikte. En reageerde niet echt. Had u vragen?”
“Wat? Nee. Waarom?”
Hij was opgestaan.
“Ik schrijf wel een ander liedje,” had hij droog gezegd, met een snuif. Kut Vanderkut.
You had me at ‘Rut Sneek’.
In hoofdstuk drie leren we waarom hij zo heet!