Mir wird schlecht wenn ich an eine Großstadt denke. Dit zinnetje spookt nu al zo’n 25 jaar door mijn hoofd. Ik las het in een lesboek Duits. Ik kreeg les van mevrouw Fortuyn die naar verluidt dagelijks vlak na het opstaan luidkeels het Wilhelmus zong. Ze kleedde zich als mijn oma. Ze liep ook als mijn oma, de rug in een hoek van 45 graden. Het leek altijd alsof ze op zonnebloempitten zat te zuigen. Waarschijnlijk een kunstgebit.
Dat zinnetje zal me tot mijn dood vergezellen, vermoed ik. Misschien daarna ook nog wel. Mir wird schlecht wenne ich an einem Großstadt denke. En dat terwijl ik juist dol ben op Großstädte. Een stad kan me niet groß genoeg zijn.
Maar waarom blijft zo’n zinnetje maar in je hoofd rondspoken? Het heeft met ritme te maken. Het loopt lekker. De Duitse taal hecht zich makkelijk aan je hersenpan. Es tut mich leit pindakäse denk ik ook vaak. Net als: Sind behaarte männer wirklich so besonders erotisch?, een zinnetje dat een vriend ooit aantrof in een Duits pornoboekje dat iemand op een steiger bij de Loosdrechtse Plassen had laten rondslingeren.
Maar meer nog dan het ritme van mir wird schlecht wenn ich an eine Großstadt denke, was het vooral de betekenis van het zinnetje die me trof. Het kon niet anders dan dat de schrijver van dit lesboek zelf een grote hekel aan Großstädte had. Hij probeerde mij, amper dertien jaar, te indoctrineren met zijn bekrompen denkbeelden. Of zou het afkomstig uit een dichtregel van Hermann Hesse?
Ooit stond dat zinnetje nog nergens. En toen stond het in dat lesboek. Om vervolgens in mijn hoofd plaats te nemen. En er nooit meer uit te verdwijnen.
Mooi. Ik zit ook al een tijdje met zinnen en woorden in m’n hoofd waar ik een stukje over zou kunnen schrijven. Of weet jij een beter onderwerp voor me?
Het lijkt mij een prima onderwerp. Misschien moet iedereen het eens opschrijven, zinnetjes of kreten die maar in je hoofd blijven zitten.