De geschiedenis van mijn lafheid (3)

Wat de aanleiding was, weet ik niet, maar feit is dat J. (die van het stuitje) in de hal van onze school had gevochten met een klasgenoot die, als ik het mij goed herinner, R. heette. Hij kwam uit Werkendam, dorp met de grootste concentratie kerken van Nederland.

Naast klappen uitdelen werd er vooral aan haren getrokken. De conciërge, een jazzdrummer, haalde ze uit elkaar.

Die week zoemden er allerlei geruchten rond en vrijdag zou R. voor café De Keizer staan. Daar begonnen wij elke week ons weekend. Eigenlijk begon het weekend al een paar uur eerder, tijdens een tussenuur voorafgaand aan een blokuur Latijn. Dan gingen wij naar de Albert Heijn in het winkelcentrum in de buurt en kochten wij ons zogenaamde medicijn, bestaande uit een flesje Duvel en een halve liter Amstel. Wiegend in de armen van Bacchus verdiepten wij ons daar twee uurtjes lang in de brieven van Seneca.

Waren we daarmee klaar, dan gingen we naar de Keizer. Waar we nog wat biertjes dronken. Daarna gingen we naar Jaap, de plaatselijke hasjdealer die naast de molen woonde. Ik zag ‘m vanuit de klas wel eens zijn hond uitlaten, een zwarte labrador. Ze waren op elkaar afgestemd. De hond en hij. De hond, zo ging het verhaal, had ooit een complete spacecake opgegeten. Zijn maag moest daarna leeggepompt worden, maar helemaal de oude werd hij nooit meer. Van Jaap was het maar de vraag of hij ooit de oude is geweest. Geruchten gingen dat hij als baby in een ketel wietthee was gevallen. Ik ken ook niemand die in staat was zo lang een telefoon over te laten gaan zonder nerveus te worden. Hij maakte altijd af waar hij aan begonnen was. Vermoedelijk een principekwestie. Als hij aan een verhaal was begonnen dat nog een half uur duurde, dan liet hij de telefoon een half uur overgaan. Iedereen die hem belde, wist dat hij er was. Daarna stapten wij de bus in. En ergens ter hoogte van het pondje moest je zo nodig naar de wc dat je dacht dat je zou ontploffen.

We moesten naar buiten komen. Aan de overkant stond R. Samen met een mannetje of twintig. Het gerucht dat hij de tweeling bij zich zou hebben, bleek waar. Daar stonden ze. Twee jongens, allebei net twintig, allebei kalend. De een net iets meer dan de ander. Ze zagen er een stuk minder gevaarlijk uit dan hun reputatie mij had doen vrezen. Ik stond achter de nodige ruggen. Ver genoeg vooraan om de schijn van onvoorwaardelijke steun te kunnen ophouden.

Er werd gedreigd. J. en R. liepen de straat op en gingen tegenover elkaar staan. Twee jongens die midden op straat neus tegen neus stonden. R. met zijn hoofd naar boven, J. met zijn hoofd naar beneden. Maar er gebeurde niks. Het was een schitterende middag. Knisperende kou, helblauwe lucht, aarzelende zon. Er kwam een politieauto aan. J. en R. draaiden zich om en trokken zich terug in de groep. Wij bleven buiten, de andere groep bleef hangen. Ik besloot op de stoeprand een joint te gaan draaien. De politieagenten parkeerden hun auto, stapten uit en begonnen vragen te stellen. Ik begreep niet waarom niemand wat zei. Die lul van een R. kon het niet verkroppen dat hem een lesje was geleerd en kwam nu dreigen met die twee kalende glasbakken. Een publiekelijk standje van de politie zou mijn rechtvaardigheidsgevoel behoorlijk goed doen. Ik had het zelf wel willen uitleggen, maar ik wist onvoldoende van de hoed en de rand. Dus toen de agenten naast mij stonden, trok ik er een aan zijn broek. De agent in kwestie keek. “Hij weet meer”, zei ik, wijzend op J.

D.D., die momenteel furore maakt als fotograaf van de nacht, zag als enige wat ik deed. ‘Wat zeg je nou?’, siste hij. Toen pas drongen de wetten van de straat tot mij door en snapte ik dat er weinig zo laag was als je gelijk halen bij de politie. De agent vroeg aan J. wat er aan de hand was. Die zei nergens wat van te weten. D.D. viel hem bij. Er was niks aan de hand. Gewoon, een groep jongens dat geen zin had om hun biertjes binnen op te drinken. De agenten bleven nog eventjes rond hangen. Mij werd gelukkig niks gevraagd.

Toen ze weg waren, ging alles weer z’n gang. De noodzaak voor een gewelddadig treffen was uit de lucht. Ik sprak er nooit meer over.

Molovich
Erkend miskend genie. Motto: succes is voor losers.

2 Reacties

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *