Nou Ja.

Woeste haat voor de zon. Hij boog naar voren, over het dashboard, en keek naar boven. Hoefde niet ver te kijken: de zon was verdwenen. Nerveus draaide hij zich om naar de oude kalender, elke dag vol reeksen cijfers met onderop zijn eigen.
“Drie minuten eerder,” mompelde hij. Trillend schreef hij de tijd op de dag van vandaag. Dezelfde tijd die zijn voorgangers hadden genoteerd. Alle dagen hetzelfde. Hij durfde niet te kijken naar de volgende dagen, ook omdat het toch niets uitmaakte: het weten van zijn lot zou er niks aan veranderen. Hard werk misschien wel.

Hij knipte het zoeklicht aan, bewoog het over de lege straten en vond precies dat: leegte. Met ijle hoop knipte hij de schakelaar van de muziek om. Verborgen mensen zouden het kunnen horen, en dan zouden ze kunnen komen. Net als in de zomer, toen de zon nog wel deed wat hij hoorde te doen.

Behuizing werd dunner, de wegen hobbeliger. Spoedig zou het ophouden, dan zou er niks meer zijn. Zou hij terug moeten rijden? Maar terug is waar hij vandaan kwam. Waar hij gedaan had wat hij kon doen, tot de mensen niet meer kwamen. Dan reed hij verder. Dat was zijn taak. Ja, terug waren de huizen. Maar terug is waar hij was geweest. Misschien zou de behuizing weer aandikken, dacht hij. Dat weet je dan weer niet. In de zomer ging het zo. Toen ging hij ook vooruit. Weg van terug.

Hij remde af voor de erger wordende hobbels: de weg was afgelopen. Wat kan je dan nog verwachten? Moest hij toch terug? Maar terug WAS hij al geweest. Hij had niet doorgereden als het niet had gemoeten. Waarom zou nu anders zijn? Hobbels om te overwinnen. Hij rilde, zocht zijn jas op de stoel naast hem. Weg. Ook zoiets wat hij in de zomer nooit nodig had gehad.

Onder de stoel lag nog een oud stuk zeil, wat hij pakte en om zich heen sloeg. Met één hand sturend, één hand bij zijn hals het zeil dicht houdend. Hij rilde nog steeds, en schrok van de koude aanraking van zijn hand op zijn hals.
Nou ja, dacht hij ietwat grimmig, nu weet hij waarom hij de truck vond in de toestand waarin hij hem vond. Toen geloofde hij zijn geluk niet. Alles bevroren! Alles klaar voor het pakken!
En maar afvragen hoe dat kon. En maar afvragen hoe dat hij, hoe precies nou hij zo gelukkig kon zijn.

Hij zette de muziek af. In die auto vroor hij al bijkans dood, het leek hem sterk dat er buiten nog mensen zouden zijn, hem opwachtend en zijn waren tegemoet ziend.
Hij hoorde het geluid en voelde de weerstand van het aanrijden van een dikke struik. Een wiel in een kuil, grilliger schokken. Hij had ze beiden niet gezien. Hij zou eindigen zoals hij zijn voorganger had gevonden, wist hij nu.

Kggggrrrrloeeennk. Ditmaal meer greppel dan kuil. Trappend op het gaspedaal kwam hij alleen maar vaster en dieper te zitten. Dat was dat, dan. Nou ja.
Hij draaide de contactsleutel om, en greep nu met beide handen het zeil, om het zo strak mogelijk tegen zijn lijf te houden, en liep naar het achterste deel van de truck. Keek in de bakken. Alles als nieuw bevroren. Wel minder. Maar dat was niet meer zijn probleem.

Misschien zullen ooit de dagen weer langer worden, komen de mensen weer uit hun huizen, vind iemand anders de truck, en dan is het iemands anders beurt cijfers onder de dagen te zetten. Dat het datmaal tot het einde der dagen wel mag blijven stijgen.
Hij rolde zich op in een hoek, en trok zijn knieen op tot zijn nek. Zijn tanden klapperden nu, maar dat zouden ze niet heel lang blijven doen.

Nou ja.

2 Reacties

Laat een antwoord achter aan Spencer Brandsen Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *