Er stond een wensboom in de tuin van het Dominicanenklooster. Bij binnenkomst kregen we van een zeer opgeruimde vrouw allemaal twee consumptiebonnen. We waren met vier kinderen. De ranja was gratis. We hadden dus twaalf consumptiebonnen tot onze beschikking, waarmee we, als we zouden willen, twaalf flesjes kloosterbier hadden kunnen kopen. Dat hebben we niet gedaan, omdat mevrouw Molovich van mening was dat we niet van de vrijgevigheid van het klooster misbruik moesten maken.
Er hingen witte linten in de wensboom. Daarop stonden de wensen geschreven. De meeste mensen wensten vrede op aarde. Of liefde voor de hele wereld. Of geluk voor iedereen. Of een warm welkom voor vluchtelingen. Een wat oudere mevrouw vroeg of wij ook een wens wilden ophangen in de boom. Wij wilden niet. Ik weet niet zo goed waarom ik niet wilde. Ik schaamde mij denk ik. Wilde mijn street credibillity niet kwijtraken. Los daarvan had ik ook het gevoel geen groot voorstander te zijn van wensbomen. Er was genoeg te wensen, maar er knaagde iets. Maar ik wist niet zo goed wat.
“Willen jullie een wens in de wensboom hangen”, vroeg ik aan de kinderen. Nou, dat wilden ze wel. Wij dronken gratis koffie. Zij zaten hun wens vorm te geven. Ik zag mijn dochter beteuterd kijken. Ze wist niet wat ze moest wensen. Ik herkende mezelf. De mogelijkheden zijn te eindeloos.
Even later waren ze klaar. Het vriendje van mijn zoon wenste een nieuwe computer. Met koptelefoon. Mijn zoon wilde een eigen iPad. Ze waren zeer te spreken over hun wens. Daar hingen ze, hun wensen. Tussen de vredes op aarde en geluks voor iedereen. Een dominicaner monnik kwam naar buiten om een sigaretje te roken.
’s Avonds in bad vroeg mijn zoontje hoe zo’n boom ervoor kon zorgen dat hij z’n iPad kreeg. En ik begreep wat ik tegen de wensboom had. Die boom kan nergens voor zorgen. Niet voor een nieuwe iPad, niet voor wereldvrede. Mevrouw Molovich had nog geopperd om ‘wij willen rijk worden’ in de boom op te hangen. Maar dat vonden toch net iets te ongepast. Je moet je gastheer niet in het gezicht spugen.
De volgende dag vond ik honderd euro op straat. Ik beschouw het als een pesterige knipoog van de Almachtige.
Die zou precies in mijn serie God passen!
Ja, dat dacht ik ook.
Duimpje [omhoog].