Tanden. Ze hebben de neiging om eruit te vallen. Zeker met het klimmen der jaren. Als ze halsstarrig blijven hangen worden er groeven omheen gegraven. Daar blijven hele kruiwagens voedselresten zitten rotten. Ben jij op vrijerspad wanneer je iets nuttigt mag je je mondje verder dicht houden. De Tandenstoker wordt je onafscheidelijk maatje.
Besluiten ze eruit te vallen dan heb je een paar opties die qua doemscenario niet voor elkaar onderdoen. Je hebt het plaatje, dat is een kunststoffen verhemelte waar een paar exemplaren aan bungelen. Zeg maar dag tegen het proeven.
“Heeft het gesmaakt meneer?”
“Nee dat heeft het sinds 12 april 1986 niet meer gedaan.”
De tandarts zal proberen met wat houtjetouwtjetechniek een valse tand vast te knopen aan haar collega’s. Die dan spoedig het loodje leggen, genekt door de extra belasting.
Implantaten god zal me kraken. Met de Black en Dekker boren ze tot het hersenvlies in je kaakbot. Daarin schroeven ze dikke moeren van platstaal. Keramiek dopje erop en ziedaar je nieuwe kies. Een wonder! Het lijf blijft het maar vreemd vinden, laat de boel versloffen en uiteindelijk ontsteken. Vroeg of laat dendert het implantaat eruit, een stuk bot ter grootte van Venezuela in zijn val meesleurend.
Kaken klinken tenslotte in, je krijgt onherroepelijk het gelaat van een mummie uit het Egyptisch jaar -5000.
Tanden. Een hele dobber. Zeker met het klimmen der jaren.