Voor het eerst gras dat ik zelf heb gezaaid aan mijn voeten gevoeld. De dag erna met mijn zoon naar het gras van de Arena, waar Ajax tegen NAC speelt. Zijn oom en opa (van moeders kant) gaan ook mee.
De dag dat ik voor het eerst zelf gezaaid gras aan mijn voeten voelde, speelde mijn zoon bij een vriendje wiens vader voor Feyenoord is. In de auto richting Amsterdam probeer ik uit te leggen wat clubliefde is. En dat de liefde voor je club zich ook kan uiten in haat voor een andere club. De vader van het vriendje is voor Feyenoord, dus die haat Ajax. Terwijl mijn zwager voor Ajax is. Dus die haat Feyenoord. Mijn zoontje begrijpt het niet. Waarom zou je een club haten? Omdat het vijanden zijn. Waarom zijn het vijanden? Omdat Ajax uit Amsterdam komt en Feyenoord uit Rotterdam. Maar waarom dan? Omdat het de twee grootste steden van Nederland zijn. “Maar waarom haten ze elkaar dan”, vraagt mijn zoon, in de lichte paniek die hem wel vaker overvalt wanneer hij ergens met de pet niet bij kan. Ik probeer een vergelijking te maken met LEGO Ninjago, een door mijn zoon zeer geliefde LEGO-lijn die een overduidelijk verschil tussen goed en kwaad kent. Voor mensen die van Ajax houden zijn Feyenoorders slechteriken, leg ik uit. En voor mensen die van Feyenoord houden zijn Ajacieden slechteriken. Mijn vrouw vind dat ik het nu nodeloos zwaar maak. Maar mijn zoon begrijpt het geloof ik wel. Voor de slechteriken zijn de goeieriken slechteriken.
We oefenen wat liedjes. Met name de herdertjes lagen bij nachten. Ik zeg dat ik van plan ben om ‘NAC RIJMT OP KAK’ te gaan zingen. Dat vindt mijn zoon geen goed idee. Straks word ik het stadion uitgestuurd. Ik beloof dat ik het niet zal gaan zingen.
Even later, als we in het stadion zitten, valt alles op zijn plek. Maakte het hem eerst nog niet uit of Ajax of NAC zal gaan winnen, nu is hij het grootste deel van de tijd toch echt voor Ajax. “Nou”, zegt hij, doelend op het handjevol NAC-toeschouwers dat aan de andere kant van het stadion zit, “als we straks verliezen, dan wachten we ze gewoon op.”
In de rust mag hij een glas cola. Gevolg is dat hij drie keer naar de wc moet. Als we na de tweede keer terugkomen, klinkt er applaus en gejuich terwijl er weinig gebeurt. Ajax heeft zojuist gewisseld. “Wat is er?”, vraagt mijn zoon. “Ze hebben gewisseld”, zeg ik. Mijn zoon laat het op zich in werken. Hij snapt het niet. “Ze hadden net toch al gewisseld”, zegt hij. “Je mag drie keer wisselen”, leg ik uit. Hij laat het even op zich in werken en houdt zijn mond. Maar na een kleine minuut blijkt hij het nog steeds niet te begrijpen: “Hoezo hebben ze gewisseld, ze spelen toch nog steeds dezelfde kant op?”
Ajax komt een paar keer zeer dichtbij, maar een doelpunt blijft uit. Mijn zoon geeft aan één stuk door commentaar. Hij vindt vooral vaak dat ze te lang wachten. Er blijkt een analyst van Cruyffiaanse allure in mijn zoon te schuilen. “Als je er niet staat, kun je niet scoren”, zegt hij als een voorzet voorlangs gaat en er niemand voor de goal staat. En: “Als je heel veel acties maakt, krijg je meer overtredingen.”
Na afloop van de wedstrijd die in 0-0 eindigt, heerst er, terwijl wij naar beneden lopen, een enigszins bedompte sfeer. “Gelijk spelen is ook een soort verliezen”, zegt mijn zoon. De volgende dag kijk ik samen met hem naar de samenvatting. “Ajax heeft gelijkgespeeld, maar het voelt als verliezen”, zegt Frank Snoeks.
Ooit een gozer gekend die naar elke thuiswedstrijd van FC Den Haag ging. “Voor elke bezoekende club hadden ze een liedje,” zei hij, “Waarin de bezoeker belachelijk werd gemaakt. Vaak best scherp. Maar het leukste vond ik NAC. Die kwamen op bezoek, en in plaats van een liedje kwam er alleen maar “KANKER KANKER KANKERNAC, KANKER KANKER KANKERNAC” van de Haagse tribunes.”
Zo’n scheldlied kan ook omgekeerd. Antwerpen kent twee profclubs, waarvan er een (Beerschot) huist in het stadsdeel Hoboken. De concurrent (RFC Antwerp zong dan: ‘Hoookoboken, waar dat de boeren strooooont koken.’ Zong, want de Beerschot-fans adopteerden het al vlug als geuzenlied. 1-0 voor Beerschot dus.