Stalen rossen met de snelheid van het licht

Al is Amsterdam geen ijzingwekkende megapool geworden à la Brasilia of Tokio, het dorpie met internationale allure van de jaren 80 is het definitief niet meer. Het barst uit zijn voegen.

Ik ervaar dat het meest in het verkeer. De fiets was zonder meer één van de redenen waarom ik verknocht raakte aan deze stad. In Parijs kon je niet fietsen en ik Tokio wel, maar enkel in je eigen buurtje, waar je vriendjes uiteraard niet woonden. Je was dus toch veroordeeld tot de trein, die je daar inderdaad neemt om van a tot b te geraken, zo groot zijn die afstanden binnen de stad. In Amsterdam deed je alles op de fiets. Ik vond het verrukkelijk.

Tot de kuddes fietsers in de loop der afgelopen jaren massaal werden, en snel, en brutaal, en niet te doorbreken. Een wildewestenzooi was het geworden. Toen gooide ik de handdoek in de ring. Dan maar lopen.

Een jaartje ging dat goed. Ik kreeg weer pais in me kop. Bestudeerde zangvogeltjes in lieflijk zwaaiende bomen, ademde de geur van vers gemaaid gras en rietkragen in ondiepe grachten, lachte om de verbeten gezichten van de gehaaste fietsers op het fietspad. Bijkomstigewijze was dat erg goed voor de staat van mijn botten, mijn hart en mijn omvang.

Gisteren echter, merkte ik dat de status van voetganger in het verkeer van Amsterdam geen ideale was. Tot twee keer toe werd ik op niets ontziende wijze van de sokken gereden door een knul op een tot de snelheid van het licht voortgedreven stalen ros. Allebei sloegen ze af vanuit een aan mij diametraal tegenovergesteld, veraf gelegen punt van de kruising, links bovendien, zonder richting aan te geven – dat spreekt voor zich – terwijl ik gewoon rechtdoor ging. De eerste had de brutaliteit om daarbij luid de bel te laten rinkelen.

Na het tweede incident, een kilometer of zo verderop, liep ik de rest van het traject mijmerend en vloekend over die vermaledijde fietsers. Tot een luid en laag getoeter mij uit mijn rêverie haalde: een stadsbus was op de rem gaan staan voor drie jongemannen op, jawel, met warptechnologie aangedreven stalen rossen. Het hele kruispunt kwam tot een stilstand en keek er verschrikt naar. De drie jongens lachten en vervolgden ongeroerd hun duizelingwekkende koers. Ik keek beter naar ze en herkende een rode bagagedrager op een verder grijze herenfiets.

Het was nr.2, mijn bloedeigen zoon.

Oud Zeikwijf
Beroepsbrokkenpiloot. Vloog nochtans op haar achtste reeds rakelings langs bergkammen om berggeitjes en bergmarmotjes te tellen. Is tot haar eigen verdriet gemodelleerd naar haar vader, een onbehouwen Italiaanse charmeur met een groot hoofd en een passie voor even belachelijke als tijdrovende hobby’s. Komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Heeft in Japan gewoond. Woont sinds begin jaren ’80 in een boomhut op het Waterlooplein in ‘Magies Centrum Amsterdam’, van waaruit ze haar schrijfsels via rooksignalen aan de redactie doorseint. Ze schrijft ook voor AT5, Sargasso en voor Kutbinnenlanders. En op haar eigen stukje internet: oudzeikwijf.com.

7 Reacties

  1. Geef het maar toe, OZ, je wordt gewoon te oud voor Amsterdam.

    Citaat van een Amerikaan waarmee ik ooit eens ’s avonds in Amsterdam onderweg was: ‘It looks as if this entire city is run by young people.’

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *