Ach, ik leef maar alsof er nooit een eind aan komt.’
De man met wie ik voor de deur van de kapper vanochtend een kwartiertje stuk moet slaan, heeft me net toevertrouwd dat hij 89 is. Natuurlijk heb ik hem een jaar of 10 minder gegeven toen hij me liet raden. De ouderdom verdient dat vluchtige geschenk nu eenmaal. Een glimp van genoegen trok over zijn krachtige gezicht. Een zus van 95, nog een van tegen de 100 en grootouders die deze mijlpaal nipt passeerden.
‘Dus u bent het jonkie in de familie.’
Even schiet de 100 jarige van Bomans door mijn gedachten;
‘Vader is boven, zegt de stokoude man bovenaan de trap.’
Altijd boer geweest vertelt hij en nog elke dag aan het werk in het bedrijf dat zijn twee zoons van hem hebben overgenomen.
Zijn eigen vader is jong gestorven, even kijkt hij me onderzoekend aan alsof hij wil controleren of ik het verhaal wel waard ben. Dan komen de herinneringen. Aan die vroege ochtend vlak voor Kerstmis, aan het verraad, de 4 krijsende SS’ers met hun herdershonden. Vader, actief in het verzet, wordt vooraf gewaarschuwd maar weigert onder te duiken omdat anders zijn vrouw of kinderen werden weggevoerd.
De koerier die na marteling doorsloeg is na de oorlog nog excuus aan komen bieden, maar wat heb je daaraan.
Zelf heeft vader zijn mond gehouden want zijn netwerk bleef tijdens de rest van de oorlog onontdekt. Hij is, opgezwollen van hongeroedeem en ellende, in het kamp gecrepeerd. Een ijzersterke man maar binnen drie maanden hadden ze hem kapot.
Het grote gezin ging door, dat moest toch, gewoon door.
‘De beelden worden met het jaar scherper, het verdriet groter’ ,zegt hij met een floers over zijn blauwe ogen. Tijd heelt niets. We vallen stil en zien hoe de kerkklok naar 9 uur kruipt.
‘Komt u maar binnen hoor’, klinkt het monter vanuit de zaak.
‘Wie was er eerst?’
‘De jongste’, wijs ik, en volg hem naar binnen.