Zeven jaar geleden begon ik op Panzerfaust de Bijbel Lees Sessies. De hoogste tijd om de draad weer op te pikken. Maar voordat ik dat doe, even alle afleveringen tot nu toe. Dit is aflevering 13.
Wie veel drinkt in gezelschap loopt het gevaar op gezette tijden in een zogenaamde filosofische discussie te belanden. Op zulke gelegenheden, die met een behoorlijke regelmaat plaatsvinden in huize Molovich, mag mevrouw Molovich graag aanhalen wat zij ooit over Kierkegaard heeft geleerd, te weten de drie stadia van het bestaan: het esthetische, het ethische en het religieuze. Het eerste stadium (het esthetische dus) zou belichaamd worden door Mozarts creatie van Don Juan, die op aarde is om zoveel mogelijk vrouwen te veroveren. Hij is totaal egocentrisch en ziet de vrouw als gebruiksvoorwerp dat alleen betekenis heeft wanneer ze zijn lusten weet te bevredigen. Een narcistisch roofdier, dat enkel en alleen leeft om zijn seksuele honger te stillen. Het stadium waarin Pauw Witteman verkeert, kortom.
Het tweede stadium (het ethische) wordt belichaamd door Socrates, een enorme pain in the ass die in de vijfde eeuw voor Christus zijn Atheense stadsgenoten het leven zuur maakte door hen vervelende vragen over zichzelf te laten beantwoorden (onder het motto: ken uzelf en u kent God), waardoor hij zo onuitstaanbaar werd dat het geen verbazing mag wekken dat de Atheners op een gegeven moment genoeg hadden van dat hooghartige gedoe en Socrates dwongen zelfmoord te plegen. Dat deed Socrates vervolgens nog ook, waarbij hij van de gelegenheid gebruik maakte om zijn treurende vrienden met flauwe grapjes te ‘vermaken’. De man nam, kortom, niets serieus, zelfs zijn eigen dood niet. Dat hij bereid was om voor zijn ideeën te sterven, maakte hem volgens Kierkegaard de ethicus bij uitstek. In deze vragende zeur herkennen wij Peter R. de Vries, wiens ‘vind je dat normaal of zo?’ en ‘doe je dat thuis ook?’ de hedendaagse varianten zijn van Socrates’ “wat is dat eigenlijk, goedheid?”
Het derde stadium (het religieuze) komt ons wat wereldvreemd voor vandaag de dag. Kunnen wij Socrates, die bereid was voor zijn ideeën te sterven, nog begrijpen; met iemand die zich overgeeft aan iets wat volledig buiten zichzelf ligt, kunnen wij ons steeds moeilijker identificeren. Als belichaming van het derde stadium koos Kierkegaard Abraham, de man die bereid bleek zijn zoon op te offeren voor God. Abraham had zoveel vertrouwen in het hogere dat hij zelfs geen moeite had zijn nageslacht op te geven. Over die belangrijke passage uit de bijbel wilde ik het vandaag graag met u hebben.
Voor het zover was, gebeurde er nog wel het een en ander. Zo loog Abraham voor de tweede keer in zijn leven dat zijn vrouw zijn zuster was uit angst te worden vermoord door geile bewoners van het land waarin hij in die dagen vertoefde. Dat zijn vrouw inmiddels ruim de negentig was gepasseerd mocht kennelijk geen probleem heten, want inderdaad: al snel laat koning Abimelech Sara weghalen om haar tot zich te nemen. Gelukkig besluit God om Abimelech te waarschuwen voordat hij de fout begaat seksuele gemeenschap met Sara te hebben. Uit voorzorg had hij overigens alle vrouwen in de buurt van Abimelech onvruchtbaar gemaakt. Waarna Abimelech de volgende dag Abraham laat komen om te vragen waarom deze gelogen had. Ja, zegt Abraham, dat zit zo: ik was bang dat jullie me zouden doden om mijn vrouw, bovendien (en nu komt de aap uit de mouw): “En bovendien is zij werkelijk mijn zuster; zij is de dochter van mijn vader, maar niet de dochter van mijn moeder; en zij is mij tot vrouw geworden.” (Gen. 10:12)
Dat geeft nogal een hele andere betekenis aan het gezegde ‘als broer en zus leven’, want in het volgende hoofdstuk lukt het Abraham eindelijk om bij zijn hoogbejaarde halfzus een zoon te verwekken, die zij Isaäk noemen. Sara is als een kind zo blij, en lacht de hele dag, ondanks de ongetwijfeld pijnlijke bevalling. Ze kan, kortom, haar geluk niet op. Totdat ze zich ineens weer bedenkt dat Abraham nog een zoon heeft, die hij bij de slavin Hagar had verwekt. En Sara draagt Abraham op om Hagar met haar zoon de woestijn in te sturen en hoewel Abraham het hier eigenlijk niet mee eens is, doet hij dit toch, omdat God heeft gezegd dat hij naar Sara moet luisteren. Om een lang verhaal kort te maken: in de woestijn komen Hagar en Ismaël bijna om van honger, dorst en uitputting, totdat God hen een waterput wijst en belooft dat uit Ismaël een groot volk zal voortkomen. Ismaël zal de stamvader van de Arabieren (en daarmee van de Islamieten) worden, Isaäk van de Joden. Volgens de Koran is het Ismaël die door Abraham bijna geofferd wordt, volgens de Bijbel is het Isaäk. En aangezien dit de Bijbel Lees Sessies zijn, gaan wij voor het tweede verhaal.
komt dat verhaal
“Hierna gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde.” (Gen. 22:1) Op die manier wordt een van de belangrijkste en tevens een van de meest huiveringwekkende verhalen van de bijbel ingeleid. Op dezelfde achteloze manier als God ooit Adam tot Zich riep, vlak voordat Hij hem het paradijs uit gooide, roept hij nu de naam van Abraham. Abraham, die niets door heeft, antwoord opgewekt: “Hier ben ik.” (Gen. 22-2) En dan, uit het niets, op volmaakt valse wijze, stelt God Zijn vraag: “Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaäk, en ga naar het land Moria, en offer hem daar tot een brandoffer op een der bergen, die Ik u noemen zal.” (Gen. 22-3)
Bemerk die smerige opbouw in Gods vraag. Het begin klinkt als een vriendelijk verzoek om er eens tussenuit te gaan. Neem eens een dagje vrij, Abraham, en neem je zoon mee, je enige zoon, je zoon van wie je zo ontzettend veel houdt, die zoon die je niet de woestijn in hebt gestuurd. Ga toch eens wat leuks doen met z`n tweeën, een beetje die band tussen vader en zoon versterken! Ga naar Moria, daar hebben ze een leuke speeltuin, daar kunnen jullie samen een ijsje eten. En o ja, als je daar toch bent, offer Isaäk dan gelijk even voor me, wil je? Bij voorbaat hartstikke bedankt!
En Abraham, religieuze gek die hij is, trekt Gods onmetelijke wijsheid niet in twijfel, verrekt geen spier en doet wat van hem verlangd wordt. De volgende dag gaan hij en zijn zoon, in het gezelschap van twee knechten, op pad naar de berg die aangewezen zal worden als ze er zijn. Het blijkt nog een hele trip: pas de derde dag ziet Abraham, bij het ontwaken, de berg waar hij zijn zoon moet offeren. Hij vraagt zijn knechten halt te houden, en hij gaat met zijn zoon alleen verder. Abraham geeft zijn zoon het brandhout waarop deze niet veel later zou moeten branden. Hijzelf neemt het vuur en het mes met zich mee. En zo gaan ze met z’n tweetjes op weg.
De tocht naar de offerplaats is hartverscheurend. Isaäk, het schrandere joch, bemerkt al snel dat er iets vreemds aan de hand is. Kinderen voelen zoiets. Vader is wat stilletjes. En bovendien: ze hebben alles bij zich, behalve een lam om te offeren. “Toen sprak Isaäk tot zijn vader Abraham en zeide: Mijn vader, en deze zeide: Hier ben ik, mijn zoon. (Bemerk hier overigens hoe Abraham een beetje de manier van spreken van God overneemt, nu hij tot zijn zoon spreekt, red.). En Isaäk zeide: Hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam ten brandoffer?” Abraham antwoordt dat God Zichzelf zal voorzien van een lam ten brandoffer. Ik stel me zo voor dat de tranen over Abrahams wangen biggelden terwijl hij dit antwoord gaf, en dat hij de snik in zijn stem probeerde te verbergen en daardoor wat zachtjes klonk, zodat hij het antwoord moest herhalen.
De manier waarop Abraham zijn zoon uiteindelijk op het altaar legt, wordt zonder enige opsmuk beschreven. Er staat eenvoudigweg dat Abraham een altaar bouwde, het hout schikte, Isaäk vastbond, en hem bovenop het hout legde. Daarop strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten. Er komt geen gejank aan gepas, geen dramatische smeekbedes van de zoon aan zijn vader, het drama lijkt zich in volmaakte sereniteit af te spelen.
Maar net als Abraham op het punt staat om zijn zoon te slachten, daalt de Engel des Heren neer om te vertellen dat het allemaal een grapje was. Voor het eerst in de bijbel lijkt God (in de gedaante van de Engel des Heren) een beetje in paniek: “Maar de Engel des Heren riep tot hem van de hemel en zeide: Abraham, Abraham!” (Gen. 22-11) Zowaar, de Here durft Zich voor de gelegenheid zelfs een uitroepteken te permitteren. Dat had God niet verwacht, dat Abraham Hem zo serieus zou nemen. Niet dat Hij dit toegeeft. God zou God niet zijn als Hij er geen Zichzelf bevestigende draai aan wist te geven: “Strek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden.” (Gen. 22-12) Ik vind: zo ga je niet met je onderdanen om. Totale overgave is niet iets om luchthartig over te doen, daar mag je niet mee spelen. Dat God daar anders over denkt, zal later bijvoorbeeld ook Job nog duur komen te staan. Maar dat duurt nog een paar duizend bladzijden.
Als Abraham even later zijn ogen weer opslaat, ziet hij een ram in de struiken staan. “En Abraham ging en nam de ram en offerde hem ten brandoffer in plaats van zijn zoon. En hij noemde die plaats: De Here zal erin voorzien.” (Gen. 22-13-14) Nee, enig gevoel voor understatement valt Abraham niet te ontzeggen. God, ongetwijfeld overspoeld door gevoelens van spijt, schaamte en wroeging, zweert dat Hij Abraham en diens zoon rijkelijk zal zegenen. En voor de zoveelste maal belooft hij Abrahams nageslacht zeer talrijk te maken: “Als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden in bezit nemen. En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt.” (Gen. 22-18) Dat is wel het minste wat je kan doen, denk ik dan.
Abraham en Isaäk keren vervolgens terug tot de knechten. Wat Abraham en Isaäk elkaar hebben gezegd toen ze de berg afwandelden, zegt de bijbel niet. Ik stel me zo voor dat Isaäk niet precies begreep wat hem was overkomen. Ben ik nu werkelijk aan de dood ontsnapt, wilde mijn vader mij nu echt offeren aan zijn God? Dat zou hij zich hebben afgevraagd, maar hij zou de vraag niet hebben durven stellen, bang als hij was voor het antwoord. En ik stel me zo voor dat Abraham zocht naar woorden om tegen zijn zoon te zeggen, woorden om hem gerust te stellen, woorden om de sfeer wat te verluchtigen, hij zocht de juiste woorden, maar wist deze niet te vinden, en bleef dus maar zwijgen. Vader en zoon, daar lopen ze, de berg af, zonder iets te zeggen.
Volgens Kierkegaard heeft Abraham met deze proeve van geloof het hoogste stadium van het mens zijn bereikt. Enkel en alleen verantwoording aan God hoeven af te leggen, maar niet bij machte zijn je zoon te vertellen wat er zojuist gebeurd is. Ik noem het liever absolute waanzin.
Vader en zoon lopen de berg af, zegt de vader uiteindelijk: nou, dat was best spannend he?
Ik ben er recent geleden nog achter gekomen dat Abraham eigenlijk de halfzuster was van zijn vrouw Sara omdat ze allebei dezelfde vader hadden, Terach, maar een verschillende moeder.
Het idee echter dat zij beiden op een leeftijd van 100 a 90 jaar nog een kind kregen, Isaac, zou in deze tijd vrijwel niet eens kunnen daar een dergelijk kind dan uit veel te oude ouders wordt geboren, het kind hierdoor allerlei misvormingen kan oplopen, deze ouders hem/haar niet lang zullen overleven, zij totaal niet in staat zijn om daar allerlei maatschappelijke activiteiten of pret mee te ondernemen en dergelijke ouders haast de (over)grootouders van zo’n kind kunnen zijn!
Jammer genoeg zouden er in de toekomst, terwijl het offer van Isaac betrof wat niet echt serieus was gemeend, toch heel wat kinderen in de Bijbel worden geofferd aan allerlei nep-goden op altaren waar zij op werden gecremeerd!
En de nazi’s zouden, tijdens WO II, in heel wat vernietigingskampen zoals Auschwitz-Birkenau, Majdanek, Belzec, Sobibor, Treblinka en Chelmno talloze joodse kinderen en volwassen op enorme roosters en en in verbrandingsovens gaan cremeren alsof zij hiermee aan Satan allerlei mensenoffers brachten!
‘Dat had God niet verwacht, dat Abraham Hem zo serieus zou nemen’.
Vervang ‘God’ door ‘Allah’ en ‘Abraham’ door ‘elke willekeurige door hersenloze haat gedreven moslimfanaat’ en begrijp waarom deze koptisch christelijke buitenlandse overleefster geen enkel goed woord voor uw binnenlandse afkeer van nota bene uw eigen Geert Wilders over heeft. Overleven is geen spelletje, overleven is een letterlijk over leven gaande kwestie. Elke keer wanneer ik Markje Rutte en zijn linkse semi-bondgenoten over ‘onze manier van leven’ hoorde, zou ik bijna hebben gewenst dat zij de letterlijk absolute waanzin hadden meegemaakt die ik in mijn vaderland heb moeten meemaken. Bíjna.
We zijn de Vrije Wereld…