Hoofdstuk VII
De avond na het incident
Wubbo kwam thuis en deed zachtjes de deur achter zich dicht. Zijn handen nog natrillend. Hij liep voorbij de woonkamer waar Mary op de bank zat, en liep voetje voor voetje de trap op. Een kwartslag naar beneden starend. Boven sloeg hij af naar rechts, de badkamer negerend, hij hoefde toch niet te plassen, normaal wil hij liever wel plassen voordat hij naar bed gaat zodat hij minstens vijf uur kan doorhalen maar hij had geen zin. Wubbo wou gewoon gaan liggen.
Hij schuifelde door naar de slaapkamer, deed wederom zachtjes de deur achter zich dicht, het toch al zachte geluid van de televisie beneden wegmoffelend in stilte. Hij hoorde alleen het verkeer in de verte buiten en het ruizen van zijn eigen bloed in zijn oren.
Hij keek sip. Van stilte werd hij altijd verdrietig. En eenzaam. Maar ja, nu verdiende hij niets anders dan die stilte. Hij opende zijn broek, die door het gewicht van zijn portemonnee en sleutels met een rinkeling en tok op de grond viel. Hij deed zijn hemd uit, en de rest intresseerde hem niet meer. Wubbo kroop tussen de lakens, zijn hoofd sandwichend tussen een kussen en deken. Het diep erin duwend met de rest van zijn lijf optrekkend naar een foetus positie.
Hij snikte, maar beheerste zich snel door te fronzen en zijn hoofd dieper in het kussen te drukken. Grote jongen blijven, Wubbo. Kop op. Je moet er gewoon niet over nadenken.
Hij besloot wat verstandeloos voor zich uit te staren, en er kwam er toen achter dat hij het al deed. Zijn ogen begonnen langzaam te wennen aan het licht wat achter zijn rug via het raampje boven de deur binnenkwam. Of werd het feller? Gelijk daarna hoorde hij de klink naar beneden komen, en kromp onwillekeurig samen, een harde ademstoot uitend.
“Wubbo?” hoorde hij achter hem.
Het was Mary. Staand in de deuropening.
”Wat is er gebeurd, Wubbo,” vroeg ze zachtjes.
Wubbo balde wat meer op. Strekte een been. Bleef even naar de muur staren.
”Ik snap het niet,” fluisterde hij.
Mary keek hem aan.
”Wat niet, Wubbo?”
”Ik snap niet wat er gebeurd is, Mary. Ik snap het gewoon niet.”
Hij knipperde, maar keerde zijn ogen niet af van de muur.
”Ik ben een raketgeleerde, maar ik snap niet wat er met mij gebeurd is.”
Mary wachtte af.
”Ik zat te werken,” ging Wubbo weer verder, ”En de telefoon ging. En… Dat snapte ik al niet. Ik snapte daar helemaal niets van, Mary.”
Wubbo viel stil.
”En toen?” vroeg Mary.
”Toen… Ik… Ik hoorde iets. Op de gang. Iedereen was weg. Ik…”
Hij viel weer stil.
Mary knikte, en hoewel hij dit niet kon zien ging hij verder.
”Ik liep de gang op, en… Eerst was er niets… Maar toen… Toen..”
Aan Wubbo’s stem was te horen hoeveel moeite hij had tranen terug te dringen. Wubbo! Tránen!
”Een gigantische woedende… Hij gilde, het was onnatuurlijk, het hoorde niet te passen!”
”Wat, Wubbo?” vroeg Mary.
”Een gigantische EEND! Hij… Hij leek wel vloeibaar, zoals hij door de gangen en deuropeningen kwam zetten! Ik rende weg, en hij, hij opende die bek en die… Zo’n ijselijke schreeuw kwam eruit, een krijs, gegil!! Hij was zo snel, bijna vormloos, dan wit, dan als een normale woerd gekleurd en dan ineens weer zwart als de bodem van de hel, en dat gekrijs! Vreselijk! Siddering door mijn botten!!”
Wubbo rilde onwillekeurig, met de seconde heftiger, tot hij lag te schokken in bed. En Mary, Mary had ondertussen twee stappen naar achteren gedaan. Beide handen voor haar wijd open mond.
“Je denkt zeker dat ik gek ben,” huilde Wubbo uiteindelijk. Mary zei niets.
“Ik weet niet wat het was. Het zal irrationele angst geweest zijn, dat het eigenlijk een zwart geklede man, of, of een neger was ofzo… Maar… Maar op een gegeven moment kreeg hij me te pakken Mary en… Die onmenselijke gil! Het kon gewoon geen neger zijn! En… En…”
Hij stortte in, woord voor woord.
“Hij heeft me misbruikt, Mary. Met een duivels draaiende kurketrekker. Ik… Ik… Nu ben ik vast geen man meer in jouw ogen, Mary!”
Die laatste woorden had hij zo hartverscheurend hartbrekend uitgesproken dat Mary begon te snikken.
“Oh Wubbo,” zei ze.
“Het leek eeuwen te duren. En het werd nog raarder. Het…. Ik kan het niet uitleggen.”
Er was geen manier op aarde hoe hij het kon uitleggen. De eend had die bek weer geopend vlak bij Wubbo’s hoofd. Een bek vol kleine stinkende tandjes. Ogen had het beest niet, slechts diepe lege oogkassen. “IIIIIIIIIEEEEEAAAAHHH!!” krijste het, “IIIIIIIIIIIIIEEEEEEHHHHHHAAAAAHHHH!!!”
Samen met het gegil kwam een hete walm, alsof het beest van binnen opgestookt werd. De eend, weer zwart geworden gaf hem een verstikkende omhelzing waar hij zich uit probeerde te worstelen toen hij ineens in de armen van Stephen Hawking de astrofysicus bleek te liggen. Hij keek wild om zich heen en wou wegbreken, maar Stephen Hawking’s gespierde armen hielden hem tegen. Rustig. Rustig maar, Wubbo. Alles is nu ok.
“Snap jij tijd, Wubbo?” vroeg Stephen Hawking toen Wubbo enigzins bedaard was, langzaam diens scalp masserend.
“Tijd? Hoe…”
“Tijd is beweging. Expansie, zoals wij het ervaren. Weet je,” mijmerde hij, “Vroeger snapte ik het ook niet. Dat was wel lang geleden hoor,” petste hij liefkozend Wubbo op de kop, “Jaaaa,” mijmerde hij weer, “Lang geleden. Het moment dat ik het snapte was toen ik ten vertwijfeld commentaar uitriep: “Wat, dus als ik stil sta staat de tijd stil??”
Toen snapte mijn brein het ineens. Toen kwam alles samen.”
Stephen Hawking streelde Wubbo langzaam over zijn haren, voor zich uit dromend.
“Ik begreep ineens dat wij nooit stil staan. Want zelfs als we stil staan, staan we op een draaiende planeet. Zelfs als die zou stil staan vliegt die nog met een duizelingwekkende snelheid om de zon heen. En zelfs als dat niet zou gebeuren vliegt de zon nog met een niet voor te stellen snelheid door het heelal. En zelfs,” klopte hij Wubbo weer op het hoofd, “Ik weet wat je wil zeggen Wubbo. Ja. Zelfs als dat niet zo zou zijn, zou de melkweg nog vliegen, in een immer uitdijend universum. Het is wat.”
Wubbo zocht naar de eend. Stephen Hawking probeerde hem verder te kalmeren met krioelende vingers door zijn kruin heen.
“Tijd is lineair, Wubbo. De oerknal is een knikker, losgelaten op een helling van natuurwetten. Zo rollen we naar beneden, Wubbo. Zo slijten we. Langzaam. Kapotgerekt.”
Hij begon Wubbo harder te masseren.
“Als je de vierde dimensie wil voorstellen in jouw brein moet je denken aan een foto van het heelal, die je langzaam scheef houdt. Alles in die foto begint te rollen en over elkaar heen te buitelen. Stuiterend zijn weg makend door het alles en elkaar. Dat is de vierde dimensie, Wubbo. Alles stuitert. Radertjes in een klok. Tikkend op het ritme van universele waarheden. Laat het over je heen komen.”
Stephen Hawking sloot zijn ogen, kreeg een frons in zijn voorhoofd, en opende licht zijn mond, hard maar langzaam er uit ademend.
“Zie je het?” fluisterde hij.
Wubbo zocht nog steeds naar die eend. Stephen Hawking masseerde nog harder, Wubbo’s schouders ditmaal, die er gewoon een beetje pijn van deden.
“Alles rolt ook zoals het moet rollen, Wubbo. Als het radertje aansluit, nou, dan beweegt het andere radertje en zo niet dan niet. Je kan een horloge zo ingewikkeld maken als je wilt. Maar het tikt, en als het niet tikt, dan is het kapot. Wat ik wil zeggen is: alles klopt. En als het niet klopt, Wubbo,” zei hij, nog harder masserend, “Dan moet het ingekapseld zitten in iets wat wel klopt. En als dat niet klopt, Wubbo, dan moet DAT dus ingekapseld zitten in iets wat wel klopt. En als DAT niet klopt, Wubbo, dan moet dat dus ingekapseld zitten in iets wat WEL klopt. En als dat niet klopt, Wubbo, dan moet dat dus ingekapseld zitten in iets wat wel klopt. En als dat niet klopt, Wubbo, dan moet dat dus ingekapseld zitten in iets wat wel klopt. En als dat niet klopt, Wubbo, dan moet dat dus ingekapseld zitten in iets wat wel klopt. En als dat niet klopt, Wubbo, dan moet dat dus ingekapseld zitten in iets wat wel klopt. En als dat niet klopt, Wubbo, dan moet dat dus ingekapseld zitten in iets wat wel klopt. En als dat niet klopt, Wubbo, dan moet dat dus ingekapseld zitten in iets wat wel klopt. En als dat niet klopt, Wubbo, dan moet dat dus ingekapseld zitten in iets wat wel klopt. En als dat niet klopt, Wubbo, dan moet dat dus ingekapseld zitten in iets wat wel klopt en als dat niet klopt moet dat dus ingekapseld zitten in iets wat wel klopt was als dat niet klopt dus moet zitten in iets wat wel klopt als niet dan in wat wel en als niet dan in wat wel en als dat niet in dan wat wel en wat nie…”
Wubbo bleef nerveus om zich heen kijken. Waarom streelde ’s werelds grootste astrofysicus zijn haar? Waar had hij het over? Waar was die eend gebleven?? Op de achtergrond hoorde hij een telefoon over gaan.
“je wel?”
“Wat?” riep Wubbo geschrokken.
“Luister je wel? Alles klopt. Als je denkt dat het niet klopt, hoe weet je zeker of het wel echt is? Accepteer het. Je rolt toch wel, Wubbo. Maar van binnen kun je het accepteren. Zonder iets te zeggen. Dan win jij. Anders wint… De oerknal, Wubbo.”
Wubbo knipperde, en hij was blind geworden. Paniek overviel hem, hij greep om zich heen, bleek in een krappe ruimte te zitten, paniek dwong hem de loop van een pistool af te zuigen terwijl paniek zei “Zoooo dat kan jij goed ik heb nog wel wat speciaals voor jou” wurmend in zijn slip en Wubbo barstte uit in wilde bewegingen en de deur van zijn kast vloog open waar hij naakt in zat, zijn kleren netjes opgestapeld op zijn bureaustoel met daarbovenop zijn leren schoenen. “AAAAAAAAAHHH!” riep Wubbo, “AAAAAAAAHHHHHHHHH!!!”
“Wubbo barstte uit in wilde bewegingen en de deur van zijn kast vloog open waar hij naakt in zat”
http://vimeo.com/74188223
(vul hier zo’n sip kijkende smiley in met van die gigantische ogen)
Beh.
Bent u wel helemaal lekker?
Shhhh, komt goed, geduld hebben.