Hij ziet er niet oud uit. Een jaar of vijfenveertig misschien. Lange nek, haar dat sluik over zijn voorhoofd vallend in zijn ogen hangt. Hij sloft over de boulevard, langs door stuifzand opgeschuurde glazen puien die de zee weerkaatsen. Nummer negenenvijftig moet hij wezen. Hij kan het niet vinden. Hij heeft wel vaker moeite met dingen die voor anderen eenvoudig zijn. Hij gaat bovenaan een betonnen strandtrap zitten. Laat zijn gitaarhoes op de boulevardtegels glijden. Bewondert het strakke stratenmakerswerk. Klopt op de zakken van zijn leren jas tot hij de joint gevonden heeft. Steekt zijn hoofd geroutineerd in zijn geopende jas en steekt op.
Zinnetje in zijn hoofd: “Met de weergaloze weemoed van een fel verlangen.” Hij neuriet, vingers vinden als vanzelf akkoorden, tokkelen tegen zijn bovenbeen. Hij pakt zijn telefoon, opent iRecord, zingt het in en stopt hem weer weg. Klagende meeuwen cirkelen onder het wolkendek, boven een plek op het strand waar iets ligt. Een dood dier, vuilnis, eten. Hij inhaleert gulzig zoete rook en denkt aan de vrouw die hij achtergelaten heeft. Aan haar hardroze beddengoed en haar Hello-Kittyslipje. Aan de donkerblauwe plek op haar jukbeen die straks gelig gaat verkleuren. Zijn vingertoppen gaan langs zijn lippen. Toch was het weer mooi. Liefde op het eerste gezicht. Of eigenlijk, op het eerste gehoor. Want hij is niet knap. Maar voor zijn stem is vrouwenharten veroveren een koud kunstje.
Ze zat vooraan aan een tafeltje in een rode jurk naast haar niet zo knappe vriendin. “Glanzend van de nieuwe verf als een pas gerestaureerde cola-automaat.” mompelt hij. “Just insert coin.” Zijn stem was de munt. Zij wilde een zanger, hij wilde een lichaam; ze kregen allebei precies wat ze wilden. Een kleinschalige productie van het aloude verhaal van vervlechtende DNA-strengen en de belofte van vrolijk babygelach. De stem die bij dat gelach hoort spreekt Spaans: een nagesynchroniseerde luierreclame van een grote multinational, oeverloos herhaald op een trillend televisiescherm in de rookruimte van een pension. Uit de tijd dat hij heel even geld had en dacht dat hij het ging maken in Barcelona.
Zijn kunstje is al jaren hetzelfde. Ga met je handen langs de hals van je gitaar. Sluit je ogen, denk aan het moment dat je moeder je voor het eerst hoorde zingen. Hoe de harde lijnen in haar gezicht zacht werden. Hoe ze lucht opboerde en in haar ogen wreef. De Righteous Brothers, Unchained Melody. Haar lievelingslied. “Godspeed your love to me.” Activeer dat pure in je, dat jongetje dat zich in je alcohol- en THC-dove hersens verschanst als een zwerver in een natte kartonnen doos. Zing voor mammie.
Haar honingblonde haar, haar rode jurk. Hij sloot zijn ogen en deed zijn kunstje. Zijn vingers vonden de akkoorden. Hij zong. Toen hij zijn ogen weer opende keek ze met vochtige ogen naar hem op. Haar mond stond een beetje open. Met wat fantasie stroomden er rinkelende munten uit. Zwijgen is goud. Jackpot.
Hij schudde glimlachend het haar uit zijn ogen. Bedankte het zaaltje. Was zich bewust van de schuchtere klank van zijn stem en hoe die in zijn voordeel werkte. Later zat hij aan de bar en wachtte. Ze kwam, met haar vriendin als ontsnappingsclausule. De vriendin vertrok, haar hand omklemde de voet van haar wijnglas. Ze keek iets te nadrukkelijk in zijn ogen, ging wat te vaak met een hand door het geblondeerde haar, lachte schril. Een korrel mascara aan haar wimpers.De kraaienpootjes rond haar ogen. Maar de huid in haar decolleté was vrijwel rimpelloos en toen ze naar het damestoilet liep zag hij haar billen in haar jurk en wist dat hij met haar mee zou gaan.
De flat rook naar schoonmaakmiddel en was smetteloos. Er stond een overvolle asbak op haar balkon, maar hij mocht van haar roken in de huiskamer, op voorwaarde dat hij nog een liedje zong. Hij haalde zijn gitaar tevoorschijn, zij haalde drank uit een kast in de gang. Toen hij klaar was met zingen trok ze de gitaar uit zijn armen, zette het instrument naast hem op de leren bank, klom op zijn schoot en fluisterde in zijn oor “Jij is lief. kom je mee naar bed pappie?”.
Hij schrok van de klank van haar stem, van hoe klein het meisje was dat sprak. Maar het jongetje in hem antwoordde; ze zag het aan de blik in zijn ogen. “Ik wist het, jij bent echt lief!” riep ze. Ze nam zijn hoofd in haar handen en keek hem lang aan voor ze een oneindige tedere kus op zijn lippen drukte. “Ga je héél, héél lief voor mij zijn?” Weer dat stemmetje. ” Ja ik ga héél, héél lief voor je zijn, heel lief.” Meid ik wil alles voor je doen. Ik wil voor je rennen als een jongetje met een aardappel op een lepel! Uitroeptekens in zijn hart. Maar hij zei niets. Want een oude stem in zijn achterhoofd herinnerde hem eraan dat hoge muren om trieste kindertuintjes geen echte poort hebben.
“Maar vannacht was magisch,” maakt hij zichzelf wijs. Hij voelt in zijn binnenzak en trekt een parfumstokje te voorschijn. Houdt het onder zijn neus, snuift de zware patchouligeur op en denkt aan hoe die mengde met haar zoete parfum. Probeert zich haar lichaam voor de geest te halen, maar ziet alleen schuine strepen lantaarnpaallicht door luxaflex een slaapkamerraam binnenvallen. Waarom verdwijnen lichaamsherinneringen altijd zo snel? Het is maar een paar uur geleden dat haar lijf het zijne omsloot. Het ritme van haar adem. De klank van haar zuchten. Dat lieve kleine meisjesstemmetje. De meegevende zachtheid van haar vlees. Ze was alles wat hij verlangde. Volle lippen om zijn geslacht, grote tepels. Het slipje met het vrolijke kattengezichtje dat hij over haar billen trok, voor hij in haar verdween en zij in hem.
Zoemende telefoon maakte hem wakker. Zon scheen fel door de luxaflex. Ze griste het apparaat van het nachtkastje, keek er op, wierp hem een schuldige blik toe en rende in haar blootje de gang op. Hij hoorde een deur sluiten, een wc-slot omdraaien en zacht gepraat in de badkamer. Draaide zich om in het bed, haalde zijn schouders op en sloot zijn ogen. Dit had niks met hem te maken. Maar na een half uur werd hij nieuwsgierig. Hij viste zijn onderbroek van het kleed, trok hem aan en sloop blootsvoets de gang op. Legde zijn oor tegen de badkamerdeur. Luisterde. Zijn gezicht betrok. Datzelfde kinderstemmetje. Dat dingen zei die hij die nacht ook gehoord had. “Oh neem me jij grote jongen, oh jij lekker schatje, oh je bent zo groot, oh je gaat zo diep in me, ja ik vind het zo lekker pappie, oh ja oh ja, ga je héél lief voor me zijn?”
Ga je heel lief voor me zijn. Hij snelde geruisloos terug naar het onopgemaakte bed. Ging met gesloten ogen liggen en beet op zijn nagels. Het duurde lang voor ze klaar was. Hij hoorde hoe ze naar de keuken liep, koffie zette. Ze kwam de slaapkamer in in haar badjas met twee dampende mokken. Ging op de rand van het bed zitten en keek hem vragend aan.
“Koffie?”
“Lekker.”
“Heb je er iets in?”
“Nee, zwart is perfect.”
Hij nam de mok aan. Ze dronken zwijgend. Voor de laatste slok zei hij:
“Dat was een lang telefoongesprek.”
“Ja, het was werk, een hele bijzondere klant.”
Haar gezicht verstrakte. Hij zag de lijnen in haar hals. Ze wilde opstaan maar bedacht zich. Zette haar mok op het nachtkastje, tuitte haar lippen en kroop glimlachend over de lakens naar hem toe. Hij ging liggen en zag haar gezicht boven zich verschijnen. Gelig, pafferig zonder make-up in het morgenlicht. Hij rook haar sigarettenadem. Hij vond haar lelijk en dat zag ze. Haar gezichtsuitdrukking verschoot van uitdagend naar angstig. “Ga je wel lief voor mij zijn?” Dat trillend lipje. Dat kleine-meisjesstemmetje. Iets in hem brak. Hij balde zijn vuist, haalde uit. Met een schreeuw als van een gewond dier vloog ze van hem af. Kromp ineen in een hoek van de kamer. Toen hij zich had aangekleed en zijn gitaar gepakt had zat ze daar nog steeds. Hij liep naar haar toe maar ze strekte afwerend een arm uit. Verontschuldigingen mompelend liep hij naar de voordeur. Stapte de galerij op, trok de deur achter zich dicht. Van beneden klonk waarschuwingsgepiep van een achteruit rijdende vrachtwagen. Een kraanarm tilde een volle glasbak met rinkelende flessen uit de houder en verving hem voor een leeg exemplaar. De rinkelende munten van de nacht werden lege flessen in zijn hoofd, die uit een glanzend rode cola-automaat rolden.
“A beautiful cokemachine full of empty bottles.” Hij proeft de zin op zijn tong, vindt hem mooi, zijn vingers tokkelen tegen zijn been. Nog een half afgemaakt liedje voor op zijn telefoon. Repertoire dat hij nooit zal zingen, omdat hij weet dat het niet goed genoeg is. “Met de weergaloze weemoed van een fel verlangen. De wereld is een doornenkroon for me because I am alone.” Hij grimast. De joint is half op. Hij maakt hem uit op de tegels en steekt hem in zijn zak. Een torenklok begint te slaan. Hij telt de slagen. Hij weet precies hoe laat het is.
Akelig/goed. Meer konijntjes!
Heerlijk stukje. Leest lekker weg en lijkt ook nog ergens over te gaan. Wanneer komt het boek uit?