Ik keek Hugo vragend aan. “Steek ze maar in brand.” Ik schudde mijn hoofd. Ik was hier niet om levens te nemen. Ik was hier om goed te doen, dat was wat het boek zei, dat was wat Hugo zei. Ik was hier om mensen te beschermen. En daarmee drong het tot mij door. Ik moest dit dorp beschermen door de anderen te vernietigen. Ik was geen redder, ik was een instrument. Een gebruiksvoorwerp, zoals de emmers die de vrouwen in het kamp gebruikten voor het water van de oudsten.
Hugo keek mij berustend aan. Hij zal mij hebben zien denken, zien ontdekken hoe deze deal in elkaar zat. Ik knikte naar hem. Ik zou doen wat er van mij verwacht werd, maar niet wat er van mij gevraagd werd. Vanaf dit moment was ik geen instrument meer. Ik was veel meer dan een gebruiksvoorwerp. Ik was uitverkoren. Ik keek naar mijn hand en spande mijn vingers aan. Ik voelde de gloed door mijn arm glijden, mijn vingertoppen tintelden. Ze werden rood en vervolgens wit, ik kon een gloed zien. Ineens, als een donderslag, had ik een vuurbal in mijn handpalm. Een kleintje nog, niet veel groter dan een vingerkootje, maar niet te min een vuurbal. Hij zweefde net boven mijn handpalm, kalm in al haar verwoestende kracht. Lichtjes bewoog ik mijn vingers. Het balletje groeide, tot het nog net in mijn hand paste. Ik draaide mijn hand om, haalde mijn arm naar achteren en wierp met al mijn kracht de vuurbal richting de middelste pop. De zak gras werd in de flank geraakt en vatte onmiddellijk vlam.
Ik had nog niet lang geslapen toen ik wakker werd. Geen gefluister, maar geschreeuw ditmaal. Ik opende de deuren van het balkon. In een reflex bukte ik en een speer suisde langs mijn hoofd. In het flakkerende licht kon ik mijn dorpsgenoten ontwaren. Ze waren niet alleen, vanuit alle hoeken en gaten kwamen gewapende mannen en vrouwen tevoorschijn. Hugo kwam een hoek om gevolgd door een man of zes. Hij wees en de mannen verspreidden zich. Er ontstond een worsteling. Even stond ik verstijfd toe te kijken. Een tweede speer suisde langs mijn hoofd. Ik riep Hugo, gebaarde dat hij opzij moest gaan. Hij schreeuwde iets, de mannen vormden een cirkel rond de aanvallers. Ik hief mijn rechterarm, mikte op het midden van de cirkel en wierp. Dat gegil zal ik nooit vergeten.