Het uitzicht vanaf de heuvel was adembenemend. Een vallei strekte zich onder mij uit. Hugo hield niet in en liep de heuvel af in de richting van een kleine nederzetting naast een beek. De nederzetting was te herkennen aan de opening in het bos die er omheen lag. Rook kringelde omhoog. Opgewonden stemmen rolden tegen de wanden van de vallei. Snel liep ik achter Hugo aan. Ik begon zelf ook opwinding te voelen. Er was iets met deze plek die alles even een heel stuk zonniger wist te maken. Hugo had een uur nodig om mij door het bos te leiden. Eenmaal aan de rand zag ik pas de omvang van de nederzetting. Veel meer dan een paar hutjes en wat tenten was het niet. Ik keek Hugo vragend aan, maar hij wenkte slechts. We liepen tussen de tenten door. Kinderen vlogen tussen de tenten door, zaten elkaar schaterend achterna.
De oudsten bevonden zich allemaal in het grootste centraal gelegen gebouw. Hugo trok de dubbele deur open en liep voor mij aan naar binnen. Ik zette drie stappen en stopte toen, bang om deze mensen onbedoeld iets aan te doen. Zo’n driehonderd paar ogen staarde mij aan. Hugo baande zich een weg door de mensenmassa. Voorzichtig volgde ik. Mensen bleven kijken, maar er was geen gefluister. Doodse stilte vulde de zaal. Ik was ongeveer in het midden van de zaal toen Hugo zich omdraaide. Hij zakte op een knie en boog het hoofd. De zaal volgde hem. Driehonderd mensen gingen op hun knieën. Het bleef stil op de woorden van Hugo na: “Welkom thuis.”