Je bent een vlerk, Uilander. Een vliegende haarbal van haat. Waarom toch altijd zo naar tussen de regels? Waarom kan je me niet gewoon in mijn gezicht zeggen wat je van me vindt?
Genoeg over jou. Ik ben ontsnapt uit de gevangenis, samen met mijn brakende celgenoot. De braakneigingen zijn minder geworden, hoewel het braken zelf, gek genoeg, alleen maar erger wordt. ’s Avonds kijken we naar de maan en zeggen niets. In een ver land doet iemand hetzelfde. Die iemand luistert naar de naam Uilander.
Heet je eigenlijk wel zo? Het is op z’n zachtst gezegd een nogal onalledaagse naam, zo onalledaags dat ik haast zou zeggen: die Uilander hè, die brievenschrijver, die liegt dat ie barst. Dat ie zwart ziet. Dat het gedrukt staat. Dat hij zijn rechteroor op de plek van zijn neus heeft zitten.
Genoeg.
Vanaf nu zal ik me niet op de kast laten jagen door jouw ‘random hate’. Ik heb het al moeilijk genoeg in mijn leven als vluchtende voor justitie. Overtreder van wetsartikel 1.666, vader van zes kinderen die alimentatie krijgen, schulden en onbetaalde parkeerbonnen: het is, kortom, een chaos in mijn financiële leventje.
Toch ben ik niet arm. Met de herinnering aan onze jonge jaren kan ik dagelijks mijn maag vullen. Wij die als Minotauriërs de straten van de stad onveilig maakten, onwelgevalligen op de hoorns nemend alvorens ze in de gracht te flikkeren. Gewelddadig? Ja, maar wat hebben we gelachen!
Dikke doei,
Le Comte
PS: Huichelaar!
[Uit Minotaurus: Stunde 12]