Negen treden telt het trapje. Ik sta er op, armen over elkaar. Zoals het hoort, het jasje los. Mijn boord zit raar, ik voel het. Trekkend in mijn nek en een ruwe plek achterlatend. Maar ik ben in beeld dus ik kan er niets aan doen. Gewichtig kijken, rondkijken, dat is mijn taak. Luisteren doe ik niet meer. Niet naar hem.
De rest van de week kan ik wel aan. Dat piepende bed in die legerbunker waar ik de locatie niet van mag onthullen; uren in het muffe zolderkamertje waar ik de locatie niet van mag onthullen; die fractievergaderingen met de rest van de gekkenbende; zelfs Lady GaGa in de Ziggodome. Ik kan het allemaal aan.
Eén ding scheelt: de clownsschool heeft aardig wat minder inschrijvingen dit jaar. Twaalf mogen we er iedere dinsdag verwelkomen. Als ze allemaal komen, want qua absenties doen ze niet onder voor het gemiddelde ROC. En dan mogen ze hun ongehoorde zegje doen. Die leraar met die bovenlip; die zelfbenoemde dierenvriend met dat rare haar; de zorgarchitect; en dan zijn de, niet mijn woorden, psychopaten nog niet eens aan de beurt geweest.
Ja, ik kan het allemaal aan, maar niet dat oeverloze gelul iedere week, als we pech hebben iedere dag. Tegen de deur leunen, tegen de muur leunen. Op die ongemakkelijke blauwe bankjes zitten, ik wil het allemaal graag ondergaan, als ik dat kuttrapje eens mocht overslaan.
[Meer van Woolridge hier]
Het is een gedicht.
Is het al tijd voor een In Memoriam voor Geert, of ben ik te vroeg?
Ik heb eigenlijk geen idee in hoeveel “direct” gevaar Geert is, maar gezien de dwarsliggerij in de Tweede Kamer op het moment heb ik het idee dat hij nog leeft.