Engel in de Dominicanenkerk

Mijn vrouw leerde ik kennen in het voorjaar van 1975. In Heidelberg. Mooier kon de ontmoeting niet zijn. Onder meer vanwege het ontluikende seizoen. Heidelberg in de lente is van ongekende schoonheid. De kasteelruïne die ooit, in vroeger tijden, door hogere machten in een onvoorwaardelijke daad van esthetiek, tegen de heuvel is gesmeerd, heeft beschenen door de fruitige zonnestralen van het eerste jaargetijde, een magische uitwerking op een man van begin dertig die voor het eerst in zijn leven echte liefde vindt. Ik had als begin twintiger al eens zoiets meegemaakt, dat liep uit op een romantisch echec. Het was een vrouw die hield van mijn centen, niet van mijn persoonlijkheid. Dat merkte ik in de week dat mijn vader stierf, zij niet in staat was tot het tonen van een gezonde dosis empathie: interesse toonde ze, voor de erfenis. Toen wist ik dat ik heen moest gaan.

De bedaagde universiteitsstad, gezegend met een mondain-provinciaal karakter, is als een legpuzzel waarbij ieder stukje lijkt te kloppen: de oude brug, de zalmkleurige kasteelruïne, het silhouet van de kerktorens in de avond, uittorenend boven de donkere Neckar, beschenen slechts door de maan. Een plaatje waar Dorothee en ik moeiteloos mee wisten te versmelten. Een maand later waren we getrouwd. Een huwelijk dat zesendertig jaar heeft geduurd, ons twee kinderen heeft opgeleverd. Lastige pubers zijn uitgegroeid tot stabiele jonge volwassenen van in de twintig, met een heldere, open blik op de toekomst. Niet getrouwd, wel allebei in een vaste relatie. Onze oudste heeft zelfs al een kleine, Elsa. Goddank heeft haar oma, mijn vrouw, haar nog mogen meemaken.

Ik heb veel steun aan mijn kinderen, sinds de dood van hun moeder. Niettemin ben ik alleen. Al heb je twaalf kinderen, als je vrouw sterft ben je plots alleen, moederziel alleen, er is geen televisieserie die je uit dat gevoel van eenzaamheid kan trekken. Je kinderen bellen en komen aanwaaien, maar ze vertrekken weer, en jij wordt op zo’n moment weer overgeleverd aan de koude novemberavond. Winteravonden plachten warmte uit te stralen door de manier waarop Dorothee aan het eind van het jaar, het huis in kerstsfeer bracht: de kersttijd was de beste tijd van het jaar, van eind november tot januari was het huis een vesting van geborgenheid, daar kon niets of niemand tussenkomen.

Een troost vinden wanneer je na zesendertig jaar weer vrijgezel bent, valt niet mee. Je probeert in de kleinste dingen een lichtpuntje te zien. De schitteroogjes van je glimlachende kleindochter. Een onverwacht telefoontje van een oude vriend, van wie je dacht dat hij je vergeten was. De zon, doorbrekend na een hevig onweer. Je buurvrouw, die de moeite neemt haar culinaire specialiteit, hartige haringtaart, langs te brengen. Ik sta niet open voor een nieuwe relatie, nog lang niet. Er steekt een lemmet in mijn hart, dat zal er nog wel even blijven zitten.

Wel heb ik een vrouw ontmoet, bij toeval. In een kerk. Dat wil zeggen, in een kerkgebouw dat tegenwoordig dienstdoet als boekhandel. De boekwinkel, gevestigd in de Dominicanenkerk in Maastricht, is wellicht de mooiste boekhandel van het land. De belichting roept een feeërieke sfeer op die ongeëvenaard is. Tinten olijfgroen, beige en donkergeel vloeien harmonisch over in elkaar, laten de hoge kerkramen perfect uitkomen. De architect heeft een uitstekende job gedaan.

Enkele weken terug zat ik daar in de restauratiehoek een bakje koffie te nuttigen. Voor mij op tafel een kookboek, getiteld ‘Basiskookboek voor vrijgezellen’. De vrouw naast me moest lachen en maakte een opmerking over de titel van het boek. Ik kon er de humor ook wel van inzien en er ontspon zich een gesprek. Iets jonger dan ik, begin zestig, sinds vijf jaar weduwe. Een dochter, woonachtig in Nieuw-Zeeland. Er gebeurde iets met me, tijdens dat gesprek. Voor het eerst sinds de dood van mijn vrouw was ik weer in staat te lachen. Echt lachen: waarbij de beweging van de lippen synchroon loopt aan de beweging van het hart. Ze wist me te raken, op een authentieke manier. Niet alleen met haar humor, ook met haar diepte.

Morgen zie ik haar weer. In de kerk. Ik verheug me erop. Maar ik ben ook bang. Elk gevoel dat bij mij zou kunnen ontstaan voor Marjan, zo heet ze, voelt als hoogverraad richting mijn vrouw. Elke melige spiertrekking in mijn maag, wanneer Marjan mij toelacht, is een gevoel dat ik onderga met een bepaald schuldbewustzijn. Er kijkt een engel met me mee. Als zij het goed vindt, zal ik vallen; alleen als zij het goed vindt.

1 reactie

Laat een antwoord achter aan Rigo Reus Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *