Stella Maris

Toen je belde was ik net mijn haar aan het föhnen. Ik stond er een liedje bij te mompelen, met mijn billen tegen de badkamermuur. Iets met een pakkend refreintje was het, ‘Nananana, we all flow in my pace…’ Geen idee wat het was. Had het denk ik op de wekkerradio gehoord. Ik hoorde je door de herrie heen rinkelen en rende in mijn blootje de slaapkamer in. Ik gooide mijn haar over een schouder en nam blij de hoorn op.
‘Schatje!’ Ik was blij verrast, had er eigenlijk al niet meer op gerekend. Je was een stuk later dan normaal. Meestal bel je me rond half acht ’s avonds. Jij hebt dan pauze. Waar jij bent is het 5 uur later, aardedonker en koud. Valwinden uit de bergen gieren om de reusachtige koepels waarin jullie naar de nachthemel turen. En jij zit daar dan, in dat warme vest dat ik voor je gebreid heb, in een groot kantoor vol pulserende computerschermen met knipperende oogjes vanwege het felle TL-licht en met je handen om een mok warme koffie, bij te komen van je wacht bij de telescoop. Zo stel ik me het tenminste voor. Als je je koffie op hebt neem je nog een kopvol, je pakt je mobiel en rijdt op je kantoorstoel het donker weer in. Omdat je daar privacy hebt. En omdat je daar door een spleet in het koepeldak naar boven kunt kijken. Waar dezelfde mooie sterren hangen als hier, dat zeg jij altijd. Je kunt het Zuiderkruis en Orion zien vanwaar jij zit. Dat vind ik mooi, dat als het helder is we daar allebei naar kijken als je me belt.

Maar vannacht was vreemd. ‘Schatje?’ Er was ruis op de lijn, en toen een paar keer een klik. Ik dacht dat je had opgehangen maar dat was niet zo. Iemand riep iets en ik hoorde voetstappen die echoden alsof je door een grote ruimte liep. En toen hoorde ik je zingen, een paar tonen maar. Ik riep je nog eens; ‘Schatje? Schatje? Ben jij daar?’ Meer ruis. En toen een piep. En toen niets meer. Ik beet op mijn lip en liep naar het raam. Het was een heldere nacht. Orion, de Jager, stond in al zijn glorie aan de avondhemel. Er ging licht uit in het huis aan de overkant en ik realiseerde me dat ik naakt voor het raam stond. Ik liep de douche weer in en ging verder met mijn haar. Deed mijn nachtpon aan en kroop onder de wol om te gaan slapen.

Vanmorgen om tien voor half acht zat ik weer bij de telefoon, met een rood appeltje en een servetje. Sap droop langs mijn kin terwijl ik hapte en wachtte. Maar je belde niet. Ik wachtte zo lang dat ik te laat van huis wegging en mijn aansluiting miste. Het sneeuwde en ik was een dik kwartier te laat op mijn werk. Ik fröbelde wat op de automatische piloot tot het vijf uur was en probeerde je tussendoor te bereiken. Je nam niet op. Ging vroeger dan gewoonlijk naar huis.

Onderweg speelde dat liedje non-stop door mijn hoofd: ‘Nananana, we all flow in my place…’ Zoiets, maar dan anders. Pijnigde mijn hersens maar ik kon er niet op komen. De tram was vol en rook naar vochtige jassen. Straatsneeuw, grauw van de stadsdampen. Ergens voorbij halte Andromedaplein begon het te sneeuwen. Tram werkte zich piepend en schokkend over de natte rails een weg naar de remise. We gingen het water over, langs een lange rij mensen op de brug voor een nieuwe winkel. Misschien een nieuw theater? We waren voorbij voor ik iets kon zien. Ik wrong me tussen de mensen door, stapte uit bij mijn halte en liep in de vallende vlokken naar huis. Ik keek naar de hemel en stak mijn tong uit om sneeuwvlokken te vangen. Ik dacht aan jou. Vroeger, toen je nog mijn buurjongetje was, maakten we sneeuw met piepschuim weet je nog? Jij wreef twee stukken tegen elkaar aan en ik ging eronder liggen, totdat ik met plakkende witte bolletjes bedolven was. Zag er net zo uit als nu. Alleen dan met jouw gezicht erboven natuurlijk. Puntje van je tong uit je mond, geconcentreerd bezig met je theatrale taak. Met datzelfde tongpuntje zag ik je later ook zitten, achter een stel formules op je computer of achter jouw telescoop bij mij thuis.

Dat ding staat nu ongebruikt onder een stofkap op zolder. Af en toe kijk ik er in, maar meestal niet. Ik vind het een beetje eng eigenlijk. Daarbuiten is zo groot en leeg. Alsof ik bovenop een hoog gebouw sta en in de diepte in tuur. Oog aan de koude lens, voelt soms net alsof ik naar buiten gezogen word, het zwart in. Jij hebt daar geen last van, je kijkt er heel anders naar. Weet je nog dat je me de zeeën op de maan liet zien? Op je studentenkamer? We waren elkaar na jaren weer tegen het lijf gelopen. Jij herkende mij eerst niet, ik jou wel. Mare Tranquillitatis, zee van de stilte. Mare Nectaris, zee van nectar. “Lavazeeën zijn het, gestolde maanbloedneuzen na enorme meteorietinslagen,” zei je. “De eerste maankijkers met hun troebele telescopen dachten dat er water in stond, vandaar al die zeenamen.” Ach jij met je telescopen en je piepschuim sneeuwvlokken. Jij was mijn persoonlijke weerman en ik jouw weervrouwtje. Hing het inderdaad maar van mij af, dan zou ik hier een prachtig wit sneeuwdek met een warm zonnetje maken en voor jou mijn lief een kalme, heldere nacht, daar op je Zuid-Amerikaanse bergtop.

Ik liep de huiskamer binnen en draaide de thermostaat hoger. Je stond op mijn antwoordapparaat. Je begon met een zenuwachtig lachje, en iets dat klonk als ‘ruimtelijk rijmteluikje.’ Iets raars in ieder geval. Daarna begon je vol enthousiasme over je werk. Iets dat ik zoals gewoonlijk maar half begreep, maar ik was blij voor jullie. De nieuwe interferometriemethode werkte eindelijk en jullie hadden een planeetsysteem rond Alpha Cygni 1034-C of E gevonden. Je hebt het me wel eens uitgelegd. “Interferometrie is een soort bril die werkt als de ogen van een kreeft, lief. Allemaal losse buisjes, waarvan het beeld samengevoegd wordt in het brein.”

De ster waar jullie naar keken staat in het sterrenbeeld Zwaan. Het is een van de eerste waar jullie planeten bij ontdekt hebben. Niet zomaar wat dooie klompen rots die duizeligmakend rondtollen rond een steriele röntgenzon, nee, echte gasreuzen, die zich rond een zon bewegen die op die van ons lijkt. Daar ergens hadden jullie het absorptiespectrum van stikstof opgepikt, en van CO2 en van water. Het kon allemaal op een meetfout berusten, zei je, maar je had goede hoop op een aarde-achtige planeet. Een wereld vol met water en CO2… Ik stelde me voor hoe het er sneeuwde. Het was even stil. Toen kuchte je, en daarna deed je weer dat rare giecheltje. En toen ineens zong je een liedje. Mijn adem stokte. Want je zong — mijn liedje. Alleen jouw tekst was anders: ‘Nananana, we’re all floating in space.’ Je zong nog een keer dat zinnetje en toen was de inspreektijd voor je boodschap op. Ik belde meteen terug. Je nam niet op.

Ik klikte op jullie website in mijn bookmarks. Alles was geupdate. Een stroom van nieuwe data. Dat was wel leuk maar streepjescodes zeggen me ook niet zoveel. Er stond wel een youtube filmpje naast de datastroom. Stukje video dat een paar seconden live gegevens weergaf. Ruis, chaos. Maar met een soort .. patroon erin? Misschien klets ik, ik weet er te weinig van. Die avond zag ik het op het nieuws; jullie hadden een doorbraak. Alleen: niemand begreep wat het was en je bergtop is onbereikbaar voor commentaar. Geen telefoontjes mogelijk, ook geen e-mail. Jullie zitten een dagreis door de woestijn van het dichtstrbijzijnde dorp verwijderd. Dat kan prima, want het telescopencomplex is een stad op zich en heeft grote voorraden. Maar ik maak me zorgen liefje. ‘Een hardnekkige zandstorm maakt alle verkeer al dagenlang onmogelijk,’ zei de correspondent net op televisie. ‘Het enige dat nog werkt is dit ouderwetse telexapparaat, dat hier speciaal voor dit soort noodgevallen staat.’ De cameraman zoomde in op het gezicht van de man die het postkantoor beheert, een mesties met een grote snor en glimmende, bolle wangen. Hij wreef met een angstig gezicht over zijn buik en mompelde ‘Madre de Dios, Madre de Dios’. De camera zoemde in op de telex, die onophoudelijk series enen en nullen uitspuwde. Repen papier lagen kriskras gekruld door het postkantoortje. Ze deden me denken aan die sierlijke lussen die versnellerdeeltjes maken wanneer ze uitvlokken in een elektromagnetisch veld. Je weet wel, die platen die bij jou aan de muur hingen op je kantoortje tijdens je promotieonderzoek.

Ik deed net de deur open lief. Ik ging naar de winkel, boodschappen doen. De mat ligt vol met piepschuimkorrels.

3 Reacties

Laat een antwoord achter aan Spencer Brandsen Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *