We maken de fietsen vast tegen een van de grote iepen al voor de Beurs van Berlage. Verderop zal geen plek meer zijn, weten we. Aan het einde van de Damrak loeit de kermis. Het is herfstvakantie, ik moet met mijn dochter de kleren en schoenen kopen die ze deze winter gaat dragen.
Tot nu toe lukte het vrijwel altijd een rustige dag te kiezen: in de vroege ochtend van een doordeweekse dag, als ze eens geen school had. Beslist geen woensdagmiddag, die zijn de hel. Nu dat ze op het gymnasium zit, met daarnaast een tijd slurpende hobby en een weide kring vriendinnen die ook aandacht zuigen, heeft ze nooit meer tijd. Dus lopen wij samen een poepiedruk Damrak over. Naar de Nieuwendijk.
Ik zie mezelf lopen, geklemd tussen mijn voor- en nagangers. Als die langzamer gaan ga ik ook langzaam. Als ze versnellen volg ik gedwee. Als ze plots stoppen voor een etalage bots ik tegen ze aan. In de Newyorker en de Cool Cat knalt de hippe muziek tegen mijn trommelvlies. In de puberafdeling van H&M zijn de vier pashokjes bezet door gezinnen met een berg kleren tot halverwege het plafond. We staan in lange rijen. Om te passen, om te betalen.
Normaal word ik hier agressief van. Nu vind ik het niet erg. Mijn etherische ik zweeft boven de meute. Ik lig op de rug op een mollig wolkje dat meedeint boven de kudde. Mijn rechtervoet boven mijn linkerknie, een takje gras tussen de tanden geklemd, ik zuig aan het sappige uiteinde, kijk naar de strak blauwe lucht en strek me nogmaals uit.