De bluesman die ik gisteren in de recreade heb leren kennen speelt in wel drie bands en heeft toevallig een stuk of 10 mondharmonica ’s naar zijn vakantieadres meegesleept. Voor elke toonsoort één begrijp ik. Hij is ongeveer van mijn leeftijd en draagt een heel bijdehand ijsmutsje
waaronder een volle grijze Dubliners bluesbaard.
We zijn aan de praat geraakt en hoe gaat dat met een paar wijntjes achter de knopen;
‘ Speel jij ook? ‘
‘ Beetje gitaar’
‘ Hé tof man en wat allemaal?
‘ Soft jazz en wat bossa dingetjes van Jobim en Gilberto.’
Zonder voornamen klinkt het extra lekker, alsof de Brazilianen tot mijn vaste kring behoren en het rolt er ook allemaal wat makkelijker uit zo tegen sluitingstijd. Al pratend over mijn materiaal begin ik ook meteen veel beter te spelen, merk ik. De bluesman lijkt een tikje onder de indruk, de zelfingenomenheid waarin zijn verhalen gemarineerd waren, maakt plaats voor de gelijkwaardigheid van musici onder elkaar.
‘Samen eens wat proberen, beetje pielen, morgen of zo’, luidt zijn achteloze vraag bij het laatste rondje.
‘ Te gek, doen’, is mijn bluesy antwoord en vandaag gaat het dan gebeuren.
Ik zit al een uurtje klaar op het terras. De versterker aangesloten, mijn gitaar gestemd en ingeplugd. De verbale nonchalance van gisteravond heeft plaatsgemaakt voor hevige faalangst. Ik ben zo iemand die in zijn eentje gitaar heeft leren spelen, geen noot kan lezen, alles op gehoor en Door Oefening Sterk. Dus als er straks een nummer in As of Bes of zoiets ingezet moet worden val ik genadeloos door de mand. Bovendien speel ik geen blues en dat kon weleens de meeste problemen geven.
Vanaf vroeg in de morgen heb ik dan ook met behulp van instructiefilmpjes op You Tube:
‘ Hello Mike Davarrio here, and today I’m gonna show you some simple blues chords’, geprobeerd in een klap mijn bluesloze jaren in te halen.
Dat viel nog niet mee. De simpele accoorden die Mike razendsnel op de hals van zijn gitaar tovert klinken opzwepend, vooral als hij uit zijn rol van instructeur stapt en losgaat in gierende vibrato’s waarmee hij zijn snaren tot ver voorbij de pijngrens martelt en elke leerling in mateloze bewondering, maar totaal ontmoedigd achterlaat.
Ik besluit het maar te laten gebeuren, en ga nog snel wat blikjes bier bij de kampwinkel halen, want ook al is het nog geen lunchtijd, bier hoort bij de blues heb ik begrepen.
De bluesman, die naast me op de bank ploft, blijkt Geert te heten, een naam waar hij de laatste jaren minder mee is ingenomen en die hij oorspronkelijk had ingeruild voor Gert, maar omdat ook die naam ongewenste associaties gaf bedient hij zich nu maar van zijn artiestennaam Gerry, Van Dzjerrie zoals bij Van Morrison ,voegt hij eraan toe terwijl hij een blikje openklikt.
‘Doe maar wat in A’, zegt Dzjerrie. Ik verbleek en beken mijn schande.
‘Geeft niks, ik volg wel’ , bromt hij.
De bossa nova’s glijden soepel uit mijn handenen als Dzjerrie na drie exemplaren de goede harmonica te pakken heeft zweven er een paar mooie harmonieën over het terrein. We kijken elkaar begrijpend aan, muziek heeft geen taal nodig.Ik blijk zelfs in drie accoorden de blues aan te kunnen geven en Dzjerrie leeft zich uit in krachtige improvisaties, die tegen de wanden van ons huisje resoneren.
Dan herinner ik me ‘Cocaine’ een nummer dat op de setlist van zijn rockband blijkt te staan. Dzjerrie gaat los, en zijn snerpende uithalen overstemmen ruimschoots de beltoon van mijn mobieltje, dat me door Mevrouw Pasquali vanuit de kamer wordt aangereikt.
De receptie aan de lijn of we ook onmiddellijk op kunnen houden, er wordt geklaagd.
‘Fuck’, zegt Dzjerrie.
Ik voel me even alsof ik lid ben van een heavy metalgroep en met de jongens een hotelkamer verbouwd heb.
Dzjerrie leegt in één lange slok nog een blikje, ik haal de stroom van mijn versterker.
Dan nemen we met een halve handshake afscheid.
Rock ’n Roll man!
Ah was jij dat.