Robodock

img: Mrtn van der Horst

“KOM NIET MET DE AUTO” staat pontificaal op de site van Robodock het festival op het ADM-terrein dit weekend. Waarmee dan wel? Het is een pokke eind fietsen naar het extreme Westen en bovendien stormt het als de neten. Of je moet de pendelbus vanaf Slotervaart nemen – ook een pokke eind. Toch met de auto van Mijnheer Oud Zeikwijf dan maar. De rit ernaar toe is een avontuur op zich, door immense vlaktes van industriële aard, mega constructies (hijskranen, olie-opslag etc…) die, als ze geen economisch verantwoorde functie hadden, best voor Kunst zouden kunnen doorgaan.

Op de plek des onheils blijkt er een heuse parkeerplaats te zijn, compleet met bewaking. We lopen naar de ingang. De weg voert ons tussen verzamelingen stacaravans: Roma’s. Daarom de waarschuwing om niet met de auto te komen! De organisatie dekt zich alvast in tegen mogelijke schadeclaims.

Wat het eerst opvalt zijn de bezoekers. Mijnheer Oud Zeikwijf en ik hebben een figurencollectie – we verzamelen gekke figuren in de stad. Onze collectie is hier in één klap honderd exemplaren rijker. Het spektakel is verbluffend, het decor uitbundig van narigheid. Tableaux vivants van bizarre gedaantes (met soms een hoog living-statue-op-de-Dam-gehalte), veel reusachtige kunst van roestig ijzer, shabby geklede schimmen die gek uit hun ogen kijken (allebei onontbeerlijk bij theater op zulke festivals: shabby en de gekke blik in de ogen), groots vuurgespuw: Dogtroep après la lettre, de Insekten Sekte, het Festival of Fools. Een wandelend orakel, een clochard-waarzegger, sjokt achter zijn ouderwetse kinderwagen waarin een pickup genesteld is. Hij vraagt de voetgangers: “Do you have a question about the life hereafter?” Ja, iemand heeft een vraag: “Wat voor muziek klinkt er in het hiernamaals?” Het orakel werpt de teerling, telt de ogen, haalt uit zijn afgeraffelde weitas een corresponderend vinyl single te voorschijn, dat hij op de pickup legt. Dixieland jazz. Als ik later weer voorbij loop schalt er disco uit de speaker. Achteraf heb ik spijt dat ik geen vraag wist te verzinnen.

Een rouwwagen glijdt voorbij: een coupé, graffitiaans beklad, trekt met ronkende motor een Kipcaravan bedekt met een zwart doek. Op het dak wapperen twee butoh-silhouetten met een lange zwarte vlag.

Het is een eigenlijk een beeldenroute. Met veel vuur. Een buitenmaatse vogelkop met glasinloodramen – in zijn binnenste fikt het. Wat er heel mooi uitziet door die glas in lood ogen. Die hele sfeer van vlammen in, op of uit aftands metaal is door het gehele gebied heen aanwezig. Op de togen twee lavalampen van anderhalf meter hoog elk, of vuurspuwende draken. Hier en daar op het omvangrijke terrein metershoge robotachtige insecten, soms verscholen in het groen, brand die om zich heen grijpt op het ritme van een bonzend hart en die een gedaante poogt vanaf het dak te blussen met emmers water – de druppels verwaaien in de storm als golven nevel van miljoenen briljantjes. Een apotheose van brandend materiaal à la Big Bertha van vuurkunstenaar Erik Hobijn, Jean Tinguely-achtige vlammenwerpende machines, harpijenkreten, fluostaafjes. Les feux de la Saint Jean, maar dan anders en twee weken te vroeg.

Het is vuur en het is theater. Het is theater en het is acrobatiek. Het is acrobatiek en het is opera. Het is opera en het is beeldende kunst. Een band speelt in een kamer op de derde verdieping van het grote gebouw, waarvan de buitenmuren zijn weggevallen en die in rood licht is gehuld: een originele orkestbak. Ze begeleiden acteurs die langs een 15 meter hoge vervlechting van ijzeren tongen klimmen. Een vrouw zingt postmoderne aria’s. Een andere daalt van een dik touw als van een paal. Zij heeft gewone kleren aan, een cargobroek en een trui: dat herlocaliseren van de paaldans, dat ontsexualiseren daarvan is een trend. Een drietal schimmige Rapunzels gooit hun trossen haar over de rand van het dak heen, zo het brandende pandemonium in dat beneden woedt, langs de muur waarop apocalyptische projecties plaatsvinden: je verwacht dat iemand erin gaat klimmen. Maar nee. De celliste die opeens op een platform langs de gevel optreedt heeft gewoontjes de binnentrap genomen.

Aan de inwendige mens is veelvuldig gedacht. Tig cateringwagens staan her en der opgesteld met allerlei al dan niet originele spijzen. Het bier aan de tap kost 2 euro en is verrassend goed. Onze neuzen worden getrokken door een pluim geur van gebraden vlees. We kopen een hamburger en zetelen ons om een grote kom van oud metaal waarin pijnboomhout ligt te smeulen. De hamburger is onverwacht lekker. Verrukkelijk zelfs. Lekkerder dan bij Elzas of de Burgermeester, lekkerder dan de mijne.

Als het bier geloosd moet worden checken wij de toiletten. De grond eromheen wordt bespoten door onkruidverdelveraars in radioactieve pakken. Waar heb ik dat ook weer gezien? In Gent vorig weekend! Bij het festival Zaradi Tebe. Daar waren de wc’s echter van superieure (eco) kwaliteit: je behoefte belandde in een vat zaagsel, dat later nog eens als mest werd gebruikt: na twee dagen extreem gebruik rook het er nog als de billen van een boreling die net uit bad komt. Voor de mannen was er een plasgoot. Zo’n vernuft van eenvoud: je vraagt je af waarom die er niet vaker zijn. Hier zijn de drie of vier monstrueuze gevallen van plastic aangerukt die je tegenwoordig overal ziet.

Het festijn gaat door tot de zon opkomt: het is ook de laatste Robodock ooit. De bands beginnen pas om 1 uur: dat is expres, om de ouwe knarren weg te krijgen voor het feest echt begint. We wachten daar niet op. Een act aan de achterkant van het gebouw is zo slecht dat we spontaan besluiten huiswaarts te keren. Die act doet me genadeloos denken aan Obelix die in Rome in een theatergezelschap terecht komt, en die, als hij onvoorbereid moet optreden, aan de regisseur vraagt wat hij moet doen. De regisseur antwoordt dan: “Doe maar wat. Maakt niet uit wat.”

Buiten de hekken draaien de wieken van de rij windmolens op volle toeren. In hun hart brand een felrode projector. Ik denk “Wat een mooi beeld!” tot ik me realiseer dat het niet bij de expo hoort. In de nacht blinkt een olieplatform. Een olieplatform. Op de volle grond. In het Verre Westen. Hebben we dat? Ik beloof mezelf om dat morgen op te zoeken.

Oud Zeikwijf
Beroepsbrokkenpiloot. Vloog nochtans op haar achtste reeds rakelings langs bergkammen om berggeitjes en bergmarmotjes te tellen. Is tot haar eigen verdriet gemodelleerd naar haar vader, een onbehouwen Italiaanse charmeur met een groot hoofd en een passie voor even belachelijke als tijdrovende hobby’s. Komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Heeft in Japan gewoond. Woont sinds begin jaren ’80 in een boomhut op het Waterlooplein in ‘Magies Centrum Amsterdam’, van waaruit ze haar schrijfsels via rooksignalen aan de redactie doorseint. Ze schrijft ook voor AT5, Sargasso en voor Kutbinnenlanders. En op haar eigen stukje internet: oudzeikwijf.com.

7 Reacties

  1. Mooi beeldend beschreven helemaal in de sfeer van.., of ik er zelf bij was..
    Hard core festival gangers, dat echtpaar oud Zeikwijf ( nog steeds moeite met die naam..) zo lijkt het..
    Wacht op het vlg. verslag..Oerol?

Laat een antwoord achter aan Vrouwke van S. Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *