Horst de tiener is met z’n ouders op vakantie, ditmaal in Italië. Voor Horst had het ook deze keer niet gehoeven, dat enorme eind rijden naar een plek waar net zomin iets te beleven viel als thuis. Of waar dan ook. Het kwam gewoon weer neer op je vervelen, alleen ergens anders. Wat deed het er toe waar je je boeken en strips las, of op welke plee je je afrukte? Ook het tijdstip van de vakantie riep vragen op. Het hele jaar door klaagden z’n ouders steen en been over het belabberde klimaat, maar als het dan eindelijk eens mooi weer werd wisten ze niet hoe gauw ze zich naar het Zuiden moesten reppen om daar op een grasveldje hun tent op te zetten. Waarom zo’n eind weg, kon dat niet gewoon in de achtertuin? Lekker in je eigen bed slapen en je hoefde ’s nachts niet met een rol wc-papier in je hand naar het stinkende campingtoilet waar je het risico liep onbekende mensen tegen het lijf te lopen. Horst had weinig op met onbekende mensen. Bij daglicht al niet en zeker niet als het donker was. Daar kwam nog bij dat de camping niet overdekt was, dus als het regende werd je nat. Het toiletpapier ook, waardoor je het risico liep dat je vingers er dwars doorheen schoten, recht je hol in. Wie zat daar op te wachten? Horst is enige tientallen meters de zee ingelopen, maar het kristalheldere water is nog steeds maar dertig centimeter diep. Dat bevalt hem wel, want dan kunnen er nooit haaien van levensbedreigende omvang rondzwemmen. Het risico in zee door een haai te worden gedood is weliswaar maar 1 op 264.000.000, maar daar heb je weinig aan als je net die ene bent. Plotseling voelt hij iets kriebelen aan z’n voeten. Hij kijkt omlaag en ziet tientallen, nee honderden krabbetjes onder het zand tevoorschijn schieten, het krioelt er ineens van. De schrik jaagt een forse stoot adrenaline in zijn bloed en als door een raketmotor aangedreven spurt hij in de richting van het veilige strand waar hij zich hijgend naast z’n ouders op een handdoek laat vallen. In gedachten vervloekt hij de krabbetjes. Wat een gemeen ongedierte om zich zo lafhartig onder het zand te verstoppen. Ze konden werkelijk overál zitten, dus de zee ging hij niet meer in. Een eindje verderop laat een Duitse jongen van zijn eigen leeftijd trots de forse inktvis zien die hij met een harpoengeweer doorboord heeft. Vol walging kijkt Horst toe. Wat een smerig beest. En wat een uitslover. Zie hem daar staan met z’n machospierballen. De Man als Jager. Op de markt om de hoek zijn de inktvissen bijna gratis te verkrijgen, dus waarom zou je ze zelf gaan vangen? Maar de ouders zijn maar wat fier op hun blonde en gespierde nazi met z’n wasbordbuikje. Hij doet denken aan die blauwogige Übermensch uit de film Cabaret. Als hij nu maar niet ‘Tomorrow belongs to me’ gaat zingen.. Dan hoort hij z’n moeder vragen: Zeg Horst, is dat niet iets voor jou, dat harpoenvissen?
Het is een moeilijke leeftijd. Maar toch ziet hij bepaalde dingen goed.
Een makkelijke leeftijd bestaat niet.