Jos neemt een hap van zijn tosti. Hij trekt de tosti weg van zijn mond. Een kaassliert rekt zich uit en knapt met een lengte van om en nabij de dertig centimeter. Aan de bar van café De Vermiste Kat zitten verder Liesbeth, mislukt kunstenares, en Dennis, Neerlandicus en yoga-instructeur. Wim de natuurkundige is bezig met het oplossen van een kruiswoordraadsel. Met volle mond gaat Jos verder waar hij was gebleven: “Toen ik van die jongen in Alphen aan de Rijn hoorde, was het eerste waar ik aan dacht rotondes.”
“Rotondes”, zegt Dini die de tap poetst.
“Rotondes”, zegt Jos. “Daar heb je er nogal veel van in Alphen. Ik ben er één keer in mijn leven geweest. Met een auto. En ik had nog nooit zoveel rotondes in zo’n korte tijd voor de kiezen gehad. Elk kruispunt had een rotonde. Echt, ik reed tien minuten rond in Alphen aan de Rijn en ik voelde een tomeloze agressie vanuit mijn diepste wezen naar boven borrelen. Ik ben een vreedzaam mens, dat kan een ieder die mij kent beamen, maar daar in Alphen aan de Rijn voelde ik onbeheersbare oerkrachten opkomen. Zeer beangstigend.”
Vlak voordat Jos zijn hap tosti volledig heeft doorgeslikt, neemt hij nog een hap.
“En daarna kwam ik in zo’n Vinex-wijk waarin elk huis anders is, maar juist daardoor zo op elk ander huis lijkt. En niemand was thuis. Want al die huizen werden bewoond door tweeverdieners die naar hun werk waren. Alsof ik in een soort twilight zone terecht was gekomen. De eerste ring van de hel van Dante. Een paradoxaal spookstadje waar niets is wat het lijkt. Op elk gazon kun je een afgesneden oor verwachten. Dus, ja: mijn eerste reactie toen ik over die moordpartij in Alphen hoorde, was: vind je het gek? Ik was zelf al na tien minuten Alphen in staat om een driedubbele moord te plegen. Kun je nagaan hoe het is om als schizofrene tiener met een naam van een Germaanse held in Alphen te wonen.”
“Wat wil je hier nu mee zeggen, Jos?” Dini is gestopt met poetsen. Liesbeth staart naar haar eeuwige glas rode wijn. Naast Jos hangt het stencil van Karel, een dikke rode kater.
“Het was ter verduidelijking van wat ik wilde zeggen over de moorden in Luik.”
“Heb je in Luik ook rotondes?”
“Vast. Ik ben er nooit geweest. Ik ken Luik alleen van Jacques Brel, die zingt dat het er sneeuwt, en van de gebroeders Dardenne die er films over gemaakt hebben.”
“Ik had vroeger een leraar biologie die Gert van Noordenne heette”, zegt Dennis, “Gertverredemme, noemde we hem altijd.”
“Ik heb drie van die films gezien. La Promesse, over illegalen in de bouw. Rosetta, over een woonwagenmeisje. En Le Fils, over een timmerman die de moordenaar van zijn zoon in dienst neemt. Allemaal films die als een soort mokerhamer op je geweten lopen te beuken. Als ik de gebroeders Dardenne mag geloven is Luik de naargeestigste plek ten Westen van Warschau. Een grauwe industriestad, alle vreugde hebben ze eruit geperst.”
“He gatsie. Er moet wel een beetje kleur in het leven zijn.”
“Dus toen ik hoorde dat er in Luik bij iemand de stoppen waren doorgeslagen, toen dacht ik weer bij mezelf: Tja. Luik… vind je het gek? Je bent een criminele Marokkaan in de grootste kutstad van West-Europa. Je bent het schuim der aarde. Je bent helemaal niks. Je hebt geleerd om de ander overal de schuld van te geven, maar jij bent het die overal voor moet opdraaien.”
“Dat kun je toch niet zeggen? Er is een baby vermoord.”
“Ik zeg toch niet dat ik het niet erg vind? Ik zeg alleen dat ik het niet zo gek vindt. Soms denk ik wel eens bij mezelf: het is een wonder dat het niet vaker gebeurt.”
“Ik denk wel eens: zonder rood, ga ik misschien wel dood. Ik móet kleur in mijn leven hebben. Dat is een eerste levensbehoefte. Net zoals ik elke avond even naakt door de tuin moet dansen.”
“Liesbeth, ik heb je dat wel vaker horen zeggen. Je weet dat ik achter je woon en je tuin kan zien. Ik ben daarom maar eens op een paar avonden voor mijn raam gaan zitten, puur om het te controleren, maar ik heb je in al die tijd nog geen seconde in je tuin gezien. Laat staan naakt.”
“Misschien was ik niet thuis.”
“Ik zag je aan de keukentafel zitten, Liesbeth. Wijn te drinken.”
“Nu ja, ik sla inderdaad misschien wel eens een dagje over. Maar als die jongen zo nu en dan naakt in de regen had gestaan, was het niet gebeurd, denk ik.”
“Higgsdeeltje in je broek”, mompelt Wim terwijl ie de krant dichtslaat.
Geweldig en ik neem mijn verlies (http://hoogeboom.blogspot.com/2011/12/279-ze-waren-steeds-uiterst-beleefd.html), want anders denken de mensen: zo geestig, op één pagina, dat kan niet. We lachen al om die schildpad.