In het Serengeti natuurgebied graast een omvangrijke kudde gnoe’s. Niet tien of twintig, nee, duizenden. Ze grazen en ze grazen en ze grazen. Af en toe poepen ze en af en toe liggen ze, of neuken ze of kalven ze, en een enkele keer rennen ze hard weg voor de leeuwen, maar voor de rest grazen ze. Als er geen gras meer is trekken ze verder. Ze volgen de Weg van het Gras.
In het schaduw van de Berg van God was er een kleine gnoe die zich vragen ging stellen. Over zijn gnoebestaan. Over het eindeloos grazen tussen duizenden gnoe’s. Over de trek. Over het vluchten voor de cheetah’s en de leeuwen. De Kleine Gnoe lag in het gras te denken. Opeens kwam er een leeuwin met een rotgang op hem af, ze plantte haar sabeltanden in zijn nek en voerde hem aan haar welpjes.
Een Kleine Gnoe die zich Vragen gaat Stellen is namelijk het laatste waar leeuwinnen op zitten te wachten. Straks komt er revolutie in de gnoegemeenschap. Stel je voor: duizenden gnoe’s die zich opeens in één beweging tegen je keren. Dat er een leider opstaat die zegt: “Aanvallen!” en dat de gnoe’s de leeuw vermorzelen met hun duizenden. Afgelopen met de wandelende supermarkt, het erop af springen en de buit mee naar huis slepen. Maar nee. De gnoe’s blijven stompzinnig grazen en vluchten wanneer de leeuwin de aanval inzet.
En daarom pakken de leeuwinnen altijd de Kleine Gnoe die zich Vragen Stelt.
Mama!