“Wist jij waarom de oude Grieken hun beelden allemaal kleine piemels gaven?” vroeg Wubbo zijn vrouw indringend aankijkend over zijn leesbril.
Ze opende haar ogen.
“Ik zei eigenlijk vijf minuten geleden dat ik wou slapen, Wubbo, weet je nog?”
Wubbo draaide zich om en klopte de kussens in zijn rug op om beter te kunnen zitten. Zijn vrouw vervloekte klotsend en hossend de beslissing een waterbed te nemen. Zijn beslissing.
Ze had nog gewezen naar het NASA-schuim matras, maar dat was “Te duur” en hij wist toch al hoe dat voelde, omdat hij in de ruimte was geweest. Toen zij het dan maar eens wou uitproberen, voor de grap zeggend: “Dan weet ik ook hoe het is”, werd hij boos en wilde hij meteen naar huis.
Uit baldadigheid had ze een stap in de richting van het schuim-matras gezet.
“OP ZO’N STOM MATRAS LIGGEN BETEKENT ECHT NIET DAT JE WEET HOE HET IS OM IN SPACE TE ZIJN HOOR, MARY!” had hij boos tegen het roepen aan gezegd, met een passief-aggressieve lading die schreeuwen oversteeg. God wat haatte zij het, dat als hij boos was hij haar naam als “Merrie” uitsprak. Dan kreeg ze trek in een goeie fles wijn achterover te slaan en dan door te zwiepen om het boven op zijn hoofd stuk te klappen.
Elke keer dat ze een nieuwe fles uit de kast haalde zwaaide ze het heen en weer, het gewicht en momentum ervan voelend, fantaserend over de impact en het geluid wat het zou maken op die dikke schedel van Wubbo Ockels.
“De Grieken gaven hun beelden kleine piemels omdat ze de aandacht van de grootsheid van de afgebeelde figuur niet op de piemels wilden leggen,” parafraseerde Wubbo het boek op zijn schoot.
“Weet je wat dat betekent?” vroeg hij zijn vrouw weer, haar weer strak aankijkend.
“Dat Grieken wisten dat het niet uitma…” wou Mary beginnen.
“Het betekent dat zelfs de oude Grieken al beseften hoe verschrikkelijk belangrijk een grote piemel hebben is,” onderbrak hij haar, licht knikkend zijn glimlach tonend.
Ze keek hem aan. Hij knikte iets nadrukkelijker, en haalde zijn schouders op met een “Tsja wat doe je er aan” uitdrukking op zijn gezicht. Ze ademde in om iets te zeggen, pauzeerde een moment, maar ging toen verder: “Wubbo… Jij hebt niet een…”
Ze stopte even uit beleefdheid, om het hem te laten snappen zonder het uit te hoeven schreeuwen. Wubbo snapte het niet.
“Hoe bedoel je? Wat bedoel je? Ik ben in space geweest, schat. Daar sturen ze echt niet zomaar de eerste de beste heen. Schat.”
“Oh ok,” zei Mary, de kous daarmee afbreiend als Wubbo niet haar rollende ogen had gezien.
“Wat? Sorry? Ja. Dat is het hè? SORRY dat ik in space ben geweest. SORRY, Merrie. Sorry dat ik dacht dat we volwassen mensen waren die blij voor elkaar konden zijn zonder haterig te doen als een van ons in SPACE is geweest.”
Hij deed zijn armen over elkaar een keek express weg.
Mary keek hem aan, en moest onwillekeurig denken aan December 1978, toen Wubbo gepersonaliseerde kerstkaarten wou sturen. 173 foto’s van Wubbo in een zelfgebreide kerst-trui die geforceerd glimlachend zijn gezin omheinde met zijn armen, kerstboom op de achtergrond. Mary was degene die met rode watervaste stift 173 keer zijn kerstboodschap: “Have a very Mary Christmas and a Wubbo Ocksels New Year!!” in sierlijke letters op die tyfusdingen moest schrijven. 196 keer, eigenlijk, want Wubbo was niet altijd even tevreden met haar kwaliteit. “Ik heet Wubbo Ocksels, Merrie,” zei hij dan elke keer bij de controle, “Niet een lading Egyptische runes.”
De laatste vijftien kaarten had ze “Wubbo Ocksels” in kapitale blokletters geschreven en de rest in onleesbare hanepoten. Die werden allemaal zonder commentaar, zonder ironie goedgekeurd. Dat was tien jaar voor hij in de ruimte was geweest. Tien jaar voordat elke kaart die uit dit huis kwam een foto van hem in een astronautenpak was, met zijn handtekening op de achterkant.
“Het is niet het feit dat jij in de ruimte bent geweest, Wubbo. Het is…”
Wubbo keek haar aandachtig aan.
Zij keek naar zijn stomme kop met die stomme snor en afropruik, en dat zelfvoldane domme kutgezicht. Zij was vroeger Mary Vandervaerde. Nu Merrie Oksels.
“Ja? Het is?” vroeg Wubbo.
“Laat maar,” draaide zij zich om.
“Het isssssssss,” zocht Wubbo. Geen antwoord.
“Het is dus het feit dat ik in space ben geweest,” concludeerde hij tevreden.
“… En jij niet,” concludeerde hij er nog tevreden bovenop mompelend, zich ook wegdraaiend, zijn kussens boos opkloppend in dit hossende klotsende klotebed.
Très génial.
haha! dit wordt weer een klassieke reeks * wrijft in handen *
“De Grieken gaven hun beelden kleine piemels omdat ze de aandacht van de grootsheid van de afgebeelde figuur niet op de piemels wilden leggen,” – ah, is dat de geautoriseerde mening in kunstgeschiedenisland? Mij was het ook wel ‘ns opgevallen, die ongegeneerd kleine piemels. Nog iets: David, jeweetwel, die van Michelangelo, (weliswaar Italiaan en geen Griek, maar toch)die David dus, die is niet besneden, typisch.
Ik wacht met spanning op de aflevering dat Wubbo Ocksels de confrontatie moet aangaan met zijn kind(-eren). Zijn zij gevoelig voor dat “space”- argument?
Hahaha, kostelijk.
Maar, toegegeven, Wubbo Ockels is natuurlijk wel een makkelijk slachtoffer. Een uitgesproken persoonlijkheid, kleine ticjes, stopwoorden, engelstalige irritaties, dat is als water naar de zee brengen en dan gebruik maken van de aanwezigheid van al dat water.
Ik sluit mij volledig aan bij mijn broeder de Russische Generaal. Hilarisch, vooral dat ‘SORRY dat ik in space ben geweest’!