Terwijl ze de lachtranen uit haar ogen veegt, schenkt Connie Palmen zichzelf nog eens bij. Wat een fijne, oprechte, lichthese lach heeft Connie Palmen toch. Jaren van drank en sigaretten klinken er in door. Er zijn mensen die daar niet tegen kunnen, zij zijn dwalende.
Connie Palmen: Ah, dat was lachen. Maar goed. Max, we hebben afgesproken dat we elkaar zouden tutoyeren.
Max J. Molovich: Dat had je al gezegd.
Connie Palmen: Ach ja, da’s waar ook natuurlijk. Doet er niet toe. Laten we niet verder zeuren en meteen naar je volgende fragment gaan. Je hebt een interview met de schrijver Charles Bukowski uitgekozen, leg eens uit.
Max J. Molovich: Ik denk dat ik nog geen 20 was toen ik met Bukowski in aanraking kwam. Ik woonde nog niet zo lang in Amsterdam, kende niemand, was een verlegen groen blaadje dat heel veel liefde had te geven, maar niet wist aan wie en die bovendien vreesde dat er nooit iemand zou komen om die liefde aan kwijt te kunnen. Een laf, passief ventje, dat het gevecht met het leven niet ten volle durfde aan te gaan. Hij blowde al zijn vermogen om initiatief te nemen aan gort. Wie niet waagt, die niet verliest, was mijn motto, ware het niet dat ik toen al een hekel had aan motto’s.
Connie Palmen: En toen las je Bukowski.
Max J. Molovich: En die was alles wat ik niet was. Alhoewel, da’s natuurlijk niet waar, we waren allebei losers, maar hij kwam er voor uit en was er trots op. Hij zocht de goot op, hij zoop zich delirium na delirium, maar weigerde zijn leven aan te passen. Hij zwolg in zijn eenzaamheid. Elke avond zuipen tot je half dood bent en dan ook nog eens een knokpartij uitlokken met de sterkste klootzak van de kroeg door te zeggen hoezeer je hem haat, dat hij alles is wat jij verafschuwt, voorspelbare macho met meer spieren dan hersens. En dan met twee blauwe ogen, een gebroken kaak en een bloedneus de pijn wegzuipen. Ja, dat is pas leven.
Connie Palmen: En toen las je Bukowski.
Max J. Molovich: Euh, ja, precies. En ik dacht bij mezelf, dat moet ik ook. Je leeft pas echt als je voelt dat je leeft en ik voelde zo goed als niks. Vreugde noch verdriet. Mijn gevoelsleven was vlak als het Nederlands landschap. Op een avond was ik met D., de enige die ik kende in Amsterdam, naar de Winston geweest. We liepen naar huis en besloten op een bankje voor de Westerkerk nog een laatste blowtje te draaien. Het was een nietszeggende herfstavond. Een jongen fietste langs. “Hee”, zei ik tegen hem, “wil je me op m’n bek slaan?” D. wist niet wat ie hoorde. De jongen op de fiets ook niet, maar die kende mij niet. “Wat zei je?”, zei de jongen op de fiets. “Niks, hij zei niks”, zei D. terwijl hij mij met lichte paniek in de ogen aankeek. “Ik vraag of je me op m’n bek wil slaan”, zei ik tegen de jongen op de fiets. “Wát zei jij?”, zei hij. “Niks”, zei D. weer snel, “hij bedoelt het niet zo, hij is dronken.” “Ik bedoel het wel zo”, zei ik, “ik vroeg of je me op m’n bek wilde slaan.” “Hij is dronken”, zei D., “fiets alsjeblieft gewoon verder.” De jongen op de fiets schudde zijn hoofd en fietste verder. “Sla me op m’n bek”, schreeuwde ik hem na.
Connie Palmen: Zelfdestructie… De drang om jezelf ten gronde te richten. Ik heb daar veel over geschreven, Max, kijk, in jouw geval was het…
Max J. Molovich: Nu even niet, Connie, het is mijn avond.
Connie Palmen: Oh, sorry. Dat is waar natuurlijk.
Max J. Molovich: Wat ik wilde zeggen was dat ik zelfs in deze armzalige poging wat te voelen niet het initiatief durfde te nemen. Als ik echt had willen vechten, dan had ik die jongen op die fiets wel van zijn fiets geslagen, begrijp je?
Connie Palmen: Ik begrijp het. Waarom heb je specifiek dit fragment van Bukowski gekozen.
Max J. Molovich: Het gaat over de ergste kater ooit. En ik hou van katers.
Connie Palmen: Van rode katers?
Max J. Molovich: Hebben jou katers kleuren?
Connie Palmen: Ik heb geen katers.
Max J. Molovich: Nooit?
Connie Palmen: Nooit gehad nee.
Max J. Molovich: Maar je drinkt toch heel veel?
Connie Palmen: Mensen die drinken, zijn leuke mensen.
Max J. Molovich: Zo is het Connie, zo is het.
Connie Palmen: Laten we gaan kijken.
Waarde Max, ik wil je met alle liefde op je bek slaan. Kom ik desnoods voor met de trein. Ik wil ook graag iets voelen, namelijk, maar ik ben meer het dominante type. Kun jij aankomend weekend? En je woont in Amsterdam begrijp ik?
Ik heb er geen last meer van. Van dat verlangen, bedoel ik. Maar bedankt voor het aanbod.
Ik heb ook nog nooit een kater gehad! Wel een keer raar gedroomd, over een immens grote spartaan die tussen de sterren werd gevierendeeld, maar kater, nee. Dat dan weer niet. (maar nou drink ik dan ook echt als een wijf)
Connie drinkt daarentegen als een vent. En toch geen katers! Ik vind het bizar.