Vroem. Tuut tuut. Whèèèh!! Die! Die! Whèèèh! Die! Die! Hjumhjumhjum. Zzzzzzzzzz.*
Zzzzzzz.**
Zzzzzzz. Hjumhjumhjum. Zzzzzzz. Grumbl. Huh? Whèèèh. Die! Die! Papa? Hjmwhumwhum. Boe?Boe? Hjmwhumwhum. Whèèèh!!! Die!***
Zjjoemmm. Vroem. Tuut tuut. Schoe!****
* We zitten in zo’n enorme auto, samen met een aantal andere mensen. Ik voel dat ik elk moment in slaap kan vallen. Ik gooi woedend m’n speen weg. Papa pakt de speen op, doet ‘m even in zijn eigen moment en stopt ‘m dan in mij. Ik haal de speen eruit en gooi hem weer woedend weg. Dat herhaalt zich een paar keer. Totdat ik me helemaal leeg gezogen voel. Ik kan niet meer. Ik begin op de speen te zuigen en binnen een paar seconden wordt de wereld troebeler en nog een paar seconden later ben ik weg. Het deint lekker. Ik hoor wat gekraak, het wordt wat benauwder. Even later hoor ik een sissend geluid. Het is ineens een stuk kouder. Er klinkt een zacht getik. Ik hoor voetstappen van heel veel mensen. Stappe stappe stappe. Ik hoor gedreun en gedril.
**Ik hoor papa praten tegen een vrouw die niet mama is. Ze brabbelen in een onverstaanbaar taaltje. Even later voel ik dat de temperatuur aanzienlijk is gestegen. Even word ik zwaarder, dan heel even lichter. Ik zweef. Het wordt rustig. Er heerst hier een aangename sfeer. Vrolijke lichtvlekken vliegen voor mijn gezicht. Daar komt mama aan, met aap.
*** Grote, witte, lichtgevende ballen stuiteren voor mijn ogen. Aap danst. Mama danst mee, ze is heel erg vrolijk. Papa zegt iets. Ik zie ‘m niet. Hij zegt: ‘Ik ben op zoek naar Stijloefeningen van Raymond Queneau.’ Ik vlieg met mama en aap over de stad die van mij is. Papa zegt iets over de computer en dat het er moet zijn, maar dat hij niks kan vinden. Ik suis naar beneden, de grond glijdt onder me weg. Ik kom ineens tot stilstand. Ik kijk omhoog. Papa en een man die ik niet ken staan voor een kast die vol staat met boeken. Zo’n soort kast hebben wij thuis ook. Ook vol met boeken. Ik vind het leuk om die boeken eruit te halen en ze op de grond te gooien. Dat vind ik misschien wel het leukste wat er is. Ik doe het bijna elke dag. Papa en mama laten de boeken vaak op de grond liggen. Dat vind ik wel jammer, het geeft een slordige indruk. Papa gaat achter me staan. En het volgende moment zoeven we door de ruimte. Ik zie overal boeken. Zoveel boeken heb ik nog nooit bij elkaar gezien. Waar ik ook kijk, ik zie boeken. Ik hoop dat ik ze zo meteen op de grond mag gaan gooien. Wat is dit eigenlijk voor wonderlijke plek? Hoe ben ik hier gekomen. De man kijkt overal naar de boeken. Hij vindt het jammer, dat zie je aan z’n gezicht. Wát hij precies jammer vindt, dat weet ik niet zo goed, maar dát hij het jammer vindt, dat is wel duidelijk. Hij zegt tegen papa dat papa een mail naar het magazijn moet sturen. Papa bedankt de man uitvoerig en loopt dan naar een tafel en begint te tikken op iets zodat er op het scherm iets gebeurt. Dat doe ik ook graag, thuis. Het duurt een tijdje. Ik zit hier maar, in m’n wagen. Ik heb het eigenlijk wel gehad. Ik wil rijen. Ik zeg er wat van. Papa zeg dat ik rustig moet doen. Maar daar trek ik me niks van aan. Ik zit hier maar, ik kan niks doen, ik wil eruit, maar ik kan niks doen, behalve schreeuwen, dus doe ik dat maar. O wacht, ik kan ook m’n speen weggooien. Ik gooi m’n speen weg. Papa pakt ‘m op en doet ‘m in zijn broekzak. Maar dat is niet de bedoeling! Ik schreeuw nog harder. Papa zucht, haalt de speen uit z’n broekzak, doet ‘m eerst in zijn mond en dan in mijn mond. Waar ik ‘m meteen uithaal om ‘m weg te smijten. ‘Goed, jij je zin’, zegt papa. Hij pakt de speen op, doet ‘m in zijn mond, dan in de mijne, gaat achter de wagen staan en even later vliegt de wereld weer achteruit. Ik zie heel veel mensen, maar heel veel zeggen ze niet. Ik voel me weer lekker. Ik vind het prima om stil te moeten zitten, maar dan moet op z’n minst de rest van de wereld bewegen. Ineens stopt de wereld weer en staan we weer bij zo’n lichtgevend kastje. Papa doet weer wat en begint dan ineens hardop te lachen. Lachend gaat hij achter me staan, waarna de wereld weer in beweging komt. We gaan twee schuifdeuren door. Ik even lichter, even zwaarder en dan staan we weer in een andere ruimte.
**** De wereld zet zichzelf weer in beweging, het gebouw verlaat ons, we zoeven over een plank, gekloenk en getril dringt mijn oren binnen, ik zie heel veel mensen, we stappen zo’n grote auto in, met andere mensen. Ik kijk graag naar mensen, ze zijn zo grappig allemaal. Zo raar. Het duurt wel wat lang, vind ik. Ik wil bijna gaan protesteren en heb m’n speen al in de aanslag als papa de kinderwagen beetpakt. Papa draait me een kwartslag en dan verwijdert de bus zich van me. Even later staan we buiten. Lekker, frisse lucht. Maar niet voor lang, want we rijden die babywinkel binnen waar papa en mama al heel vaak naar binnen zijn geweest, maar waar ze bijna nooit iets hebben gekocht, behalve dingen die helemaal niet handig bleken. Papa staat met schoenen in zijn hand. Hij houdt de schoenen tegen mijn voeten. Het zijn mooie schoenen. Donkerblauw met rood. Toevallig twee van mijn lievelingskleuren.
HADAT!
OWA!