Paap en de weduwe Ploppens (4 – slot)

Wat vooraf ging

Paap heeft een plan om eindelijk van de immens geyle Gurpke verlost te raken, en het werd tijd ook, want onderhand(s) hangen de vellen erbij. De ontknoping is in zicht doch nog heel niet eenvoudig uit te voeren, zoals ge hier kunt lezen.

De tijd ijlde voort en gij, oplettende lezer en lezerin, zijt natuurlijk allang gewis van de afleidingsmanoeuvre die het kopen ener schilmes vormde. Dat ge niet denkt dat ik uw intelligentie onderschat: in het geheel niet. Ja, ik ken ongezien en ongeweten uw perverse voorliefde voor het zich ontdoen van troosteloze en immer vochtige weduwen – anders zoude ge dit niet lezen, is het wel? – en uw schrijver is zich ook zeker wel bewust van het feit dat al lezend zo nu en dan uw vrije hand steels naar uw verboden speeltuintje schuift, om aldaar uzelve schichtig rondkijkend te bevoelen en daarna te doen alsof een uwer nostralia kriebelt waarna ge veinskrabt, terwijl ge in het geniep uw zilt bevochtigde vingeren zit te besnuffelen. Dat weet ik allemaal wel; ik ben niet gek. Maar uw intelligentie onderschatten? Dat nimmer.

Het liefst had ik u nu verhaald van een heldhaftig optreden mijnerzijds. Helaas bleek het niet uit te pakken zoals op dat moment zo vurig door mij gewenst. Het pleit echter in mijn voordeel dat er hier geen sprake was van onwil of zelfs gebrek aan dapperheid. Ik kan in al mijn ootmoed slechts bevestigen dat een samenloop van omstandigheden een en ander op andere wijze dan voorbereid liet verlopen. Het ware mij een vreugd geweest u te kunnen vertellen hoe heroïsch de uitvoering mijner plan verliep, met als bonus het geheel droog houden der pij, maar nee: het verliep anders. En ik zal het u verhalen, enkel en alleen omdat hier slechts de waarheid mag prevaleren. Alles is immers al erg genoeg overal, en enige verbetering is vooralsnog niet zichtbaar waar het de overpeinzing van het leed der aarde betreft.

Het plan zelf blonk uit in eenvoud. De weduwe ombrengen met steken van een ander dan het schilmes, en haar daarna tijdens een door mij georganiseerde buurtbarbecue in voor eenieder te bevatten hoeveelheden opdienen. Goed geroosterd uiteraard, dus knapperig aan de buitenkant en mals van binnen, gelijk zij in levende hoedanigheid was gebleken.

Nog voordat ik mijn hiervoor ruimschoots van tevoren geprepareerde klewang uit de geheime bergplaats onder mijn sponde tevoorschijn had gehaald echter, bleek het lot mij een schrede voor te zijn geweest. Hevig kloppen op mijn voordeur deed mij verstijven op andere plekken dan de daarvoor aangewezen, en een weinig bezorgd opende ik de deur, half en half verwachtend dat de warme weduwe voor een vervroegd onderhoud was gekomen. Het was echter Hurkman, de veldwachter. En ondanks het gegeven dat ik nog niet was toegekomen aan welk misdrijf dan ook, gevoelde ik onmiddellijk een sanguinistische aanzwelling; deze keer in mijn nek. Ware het dat het licht vanuit gunstige hoek viel, de veldwachter niet goed waarnam of mijn verbeelding me zoals zo vaak weer eens parten speelde en ik in het geheel niet kleurde: de goede man gaf geen enkel blijk van dat hij iets daaromtrent merkte. Integendeel.

“Goedemiddag, broeder Paap,” begon hij. “Mijn excuses dat ik u kom storen in uw ongetwijfeld drukke werkmansbroekschraapbezigheden, maar de reden van mijn bezoek is dermate dringend dat ik …”

“Al goed, Hurkman,” zei ik. “Treedt ge binnen.” Het viel me op dat de politieman een vreemde trekking in zijn rechterbeen vertoonde, en daarbij een grimas probeerde te maskeren. Hij trad mijn kleine doch propere onderkomen binnen en nam plaats in de enige stoel. Ik ging op de rand van mijn nog wat zurig riekend stromatras zitten. Het gaf me een plechtig gevoel, zo met mijn knieën bijkans tegen die van de wetsdienaar. Tevens vermoedde ik een stevig formaat buitendienstwapen in zijn glanzende uniformbroek; waarschijnlijk tot kloeke daden in staat. Deze gedachte stelde mij enigszins gerust na mijn feminiene resonanties van de afgelopen tijd. Een forse mannenbroeder in wapenkleed die zulk een voorname en wettelijke functie vervulde, kon mij nog altijd kruis- en zielsmatig beroeren, zo bleek.

“Steek van wal, beste politie,” zeide ik olijk. “Van welk delict behaagt het u mij te verdenken?” Natuurlijk probeerde ik door aldus kwinkslaggewijs het ijs te breken, mijn eigen onzekerheid te verbergen welke laatste nog eens werd versterkt door het feit dat Hurkman – gewoonlijk een goedlachse diender en niet vies van een scherp geplaatste witz – nog niet de minste aanzet van een glimlach vertoonde.

“Helaas valt er weinig amusants te beleven in dezen, goede paap,” zei de agent hoofdschuddend. “Ik kom met droevig nieuws.”

Waar ik mij mentaal danwel zielsmatig dan ook had voorbereid; het betrof zeker niet de zaak die de fors ge- en rechtschapen man uit de doeken deed. Het bleek dat de weduwe Ploppens levenloos in het bos was aangetroffen. Haar lichaam vertoonde sporen van een wirwar aan messteken, wurgstriemen en blauwe plekken. Haar overschot miste daarnaast beide ogen. Dit bracht de veldwachter er wellicht toe een misdrijf niet uit te sluiten – mede doordat er al een bekentenis te vieren viel, waarover later, al kon men nooit zeker zijn van zulks.

Mijn tot op dat moment prettig aangespannen traproede verwelkte een korte wijle weinig bij dit nieuws en ik merkte dat het slikken me moeilijk viel.

“Wat vreselijk,” wist ik uit te brengen, terwijl vrijwel direct daarop mijn kleine penetrant een onverwachte huppel van opluchting maakte in mijn onderkledij. Een immense vreugde doorvoer mijn geteisterde lichaam bij de gedachte aan de rest van mijn leven; bevrijd van de klamvochtige knevels weduwer. Ik moest me enige moeite getroosten mijn vreugde te bedwingen en niet uit puur enthousiasme de diender op een vriendschappelijk bedoelde broedervreugd te fuiven. Enig voorvochtverlies kon ik echter niet meer tegenhouden. De woeste weduwe, geile Gurpke, de platvloerse Ploppens was gaan hemelen, en dat zonder dat ik er zelve ook maar een hand voor had hoeven uitsteken… het leven kende toch nog geluksmomenten, ook zeker in alliteraties.

“Maar waarom komt ge me persoonlijk verwittigen van dit bestorven drama, beste wetsuitvoerder?” vroeg ik, nadat de hormonendans een gestage cadans had gevonden en nog slechts ondergoeds gonzend gewag maakte van mijn nauw verholen blijdschap.

“Naar verluidt hebt gij de laatste tijd een wijle met de zo pardoes uit ons midden gerukte weduwe verkeerd,” antwoordde Hurkman. “Niet dat u dat tot verdachte maakt overigens,” voegde hij er schielijk aan toe. “Maar het is mijn taak, opdracht en tevens plicht om een en ander te verifiëren. Ge begrijpt dat wel.”

“Vanzelf begrijp ik zulks,” sprak ik, met een stem waarin ik hoopte dat de nervositeit niet al te helder doorklonk. “En het klopt: de afgelopen dagen hadden de weduwe en ik bij enige regelmaat contact.” Het was aan de man te zien dat ik verder niet hoefde uit te weiden omtrent de aard van deze ontwijdingen, en ik vroeg me af of de streekachterklap zo snel ging, of dat deze man op een andere manier aan kennis was gekomen.

“Juist ja,” zei Hurkman. “Misschien een onwelvoeglijke vraag, broeder Paap, maar zoude ik wellicht een blik in uw schraapplaats mogen werpen?”

“Een vreemd verzoek,” gaf ik toe. “Maar geenszins onwelvoeglijk. Loopt ge maar eens mede.”

Wij begaven ons naar de broekschraapwerkplaats – tijdens welk het mij wederom opviel dat de man met zijn been trok – alwaar Hurkman speurend rondtuurde tot zijn blik op de kleinste van mijn twee werkbanken viel. Hij liep naar het arbeidsvlak en pakte het kleine pakketje in neutraal papier op, dat daar lag. Het schilmesje. Ondanks mijn door het mij gunstig gezinde lot bespaarde schuld verschoot ik toch een weinig.

“Mag ik vragen wat zich in dit zo neutraal aandoende papier bevindt?” vroeg Hurkman.

“Natuurlijk moogt ge dat,” zei ik. “Ge zijt zelfs vrij om het pakketje te openen, al zult ge daar weinig belastends aantreffen; het is maar een schilmes.”

“Betrokken bij de christelijke zaak in huishoudelijke artikelen Kaft en Koren?”

“Exact diezelfde zaak,” zei ik.

Hurkman wierp mij evenwel een behoedzame blik toe, peuterde het papier van het pakketje af en bekeek het aldus blootgelegde en mij op dat ogenblik zo kwetsbaar lijkende mes nauwkeurig.  Hij stond te dralen en vermeed het mij recht aan te blikken. Ik gevoelde een warme sympathie voor de man opkomen, alsmede de zo node gemiste verharding welke enkel door mansaanblik kan worden verkregen en die zijn weerga niet kent. Maar dat kon wachten, ware het niet al te lang.

“Nou, voor den draad ermede,” spoorde ik Hurkman aan. “Foei, hoe sufkens staat ge daar. Zijt ge niet van zessen klaar?” Ik deed me dapperder voor dan ik me gevoelde, maar geloofde niet dat hij er erg in had.

“Nou,” zei Hurkman. “Het vreemde wil dat de goede weduwe Ploppens om het leven is gebracht met onder meer ontelbare messteken, zoals ik daarnet al vertelde. Wat echter opvallend was, waren de kleine, smalle sneden van ongeveer twaalf millimeter breed.” Hij hield het schilmes omhoog. “De breedte van zulk een schilmes, eigenlijk.”

Voordat ik kon reageren, ging hij verder.

“Mijn collega Pierkens heeft mejuffrouw Knijps, de uitbaatster van de huishoudwinkel gearresteerd en zij heeft vrijwel onmiddellijk de moord op de weduwe Ploppens bekend.”

Verbijstering, opluchting en verwarring streden binnen in mij om voorrang. Wat moest ik hier nu van denken? Ik haalde mij het spitse, gereformeerde gelaat van de huishoudwinkelvrouwe voor den geest en verwonderde mij over de daadkracht die kennelijk was schuilgegaan achter haar socialistische opvoeddrang.

“Ik weet niet goed wat ik er van zeggen moet,” zeide ik tegen de zich toch nog bedeesd opstellende uniformant. “Ik hoop echter dat u mij niet van enige medeplichtigheid verdenkt, alleen vanwege het feit dat ik in het bezit ben van zo’n mes.”

“Geenszins,” stelde de pet mij gerust. “Ik was slechts een weinig benieuwd naar deze samenloop van omstandigheden: u bent gezien toen u de winkel verliet deze namiddag, en ik maak me sterk dat mejuffrouw Knijps uw bezoek en artikelkeuze ter inspiratie harer heeft aangewend. Het motief voor haar wrede daad zullen wij hopelijk later nog vernemen.”
Hij lichtte zijn pet en streek met een gevoelig gevormde hand door zijn mooie mannendos, hetgeen mij benevens een lichte tintel benedenlangs ook het vermoeden gaf dat hij meer noten op zijn zang had dan hij aanvankelijk deed vermoeden.

Het was dan op dat ogenblik dat we elkaar iets te lang aanblikten. Ik wist dat er een belangrijk moment was gepasseerd: het moment waarop twee keerlen van vlees en bloed – vooral vlees – dat punt van herkenning bereiken. Het punt waarop het volle besef van alle vleeslijkheid en eigenheid samenkomt met de herinnering aan de vele, vertrouwde bevoelingssessies; uitgevoerd in solo of getweeën, zelfs in trio’s of grotere aantallen van mannen, dan ook ‘ruk in de kring’ genaamd. Dat moment dus, beste lezerin maar vooral lezer.

Want ik weet dat ge het herkent, gij mannelijke lezer. Alle knapen ontdekken het te Zijner tijd, wanneer zij na het bloedeloos gepruts in den wastobbe als moeder even niet keek, eindelijk in de vaardige hand en mond, wellicht zelfs het zitkanaal van een oudere, ervarener vrind dan wel buurjongen of desnoods een eenzame stalknecht, het genoegen smaken waarin het zadelijk wonder zich onontkoomlijk voltrekt aan hen die dit eerder in steels verstopte stofdoeken, van buurvrouwen gestolen directoires of zelfs de ongezien weggenomen kwispedoor van grootvader plengden.
Ook weet ik bij voorbaat zo goed als zeker dat gij, mannelijke lezer, het zult ontkennen – vooral tegenover een eventuele eega, die het in gemoede zou hebben verdroten te ontdekken dat haar zo stoere echtgenoot een voorvochtig handgemeen met win-win-afloop niet zou schuwen indien hij er zeker van zou kunnen zijn dit voor den buitenwereld en haar verborgen te houden.
Want wie van u heeft er nooit de geboorte van het kindeken gevierd met heel andere kerstkaarsjes dan zoals die zo vroom in den sparrenboom werden geklemd? Wie kent er niet die hormonale dans der zaaddrangen; de kolkende sappen, ons herenlichaam zo schielijk ontvloden? Nou?

Daar dan. En u hoeft zich daarvoor geenszins te schamen, goede mannenvrind. Het is ons gegeven de pap rijkelijk onder alle broeders te verdelen, zo zijn wij bedoeld. Geen gêne dus, beste lezer; houdt moed en blijf uw ogen de kost geven, want er zijn er meer als u: ontelbare kerels, in diep trieste ontevredenheid hun vrouwenpartners tevreden proberend te houden met het altijd zinderende verlangen naar echt begrip van de anatomie der knapendelen en de juiste hantering van al dat ingenieuze moois.
Ge zijt in wezen allemaal gewoon homophiel. Geeft ge dat nu gewoon eens toe, tenminste aan uzelve, en ge zult het zilte genot der zaadkrachtigen smaken, grootse daden verrichten en geheel rein het hemelrijk betreden.
Of ge blijft gewoon veinscopuleren met uw immens verveelde vrouw, beiden denkend aan van alles en ieder behalve elkaar, en dientengevolge ontrouw van ziel en geslacht levend. Of dacht u soms dat zij, met wie u dit toneelspel opvoert, geheel aan u gewijd en in volle overgave alle gedachten aan buitenbedse omstandigheden uitsluit? Weest u toch niet naïef.

Deze blik dus, wisselden de veldwachter met zijn nauwsluitende uniform en uw schrijver, eenvoudig doch proper gekleed in pij.

“Nog één ding,” zei Hurkman, die het spermanuele spel ook allang gevoelde aankomen.  “Het viel me op dat uw gang enigszins wankel aandoet.”

Met een stem die mijn zenuwen nauw verhool antwoordde ik: “Hetzelfde zou men van u kunnen zeggen, mijn beste wetsdienaar.” Tot mijn genoegen kleurde hij een weinig rood in nek en kaken, hetgeen mijn eerder opgekomen vermoeden bevestigde. Ik lachte.

“U dus ook?” vroeg ik. Hij kon niet anders dan knikken. Waarna wij de martelingen doorspraken die de zo jong gestorven en wreed om het leven gebrachte Ploppens ons had gedaan. Al pratend kwamen wij nader tot elkaar en gevoelden onbesproken het groeiend verlangen naar een onderling handgemeen. Niet langer dralend ontdeden wij ons van mannendelen bedekkende kleding en uniform, namen beurtelings ons eigen en elkanders smaldeel in de koesterende bescherming onzer handen en vierden de wederopstanding onzer zo gemartelde roeden.

Het werd een lange, warme nacht met reeksen verstijvingen onder het zaadzangend geschal van ons, die zich verlost wisten van de vaginale macht der weduwe, alsmede van mejuffrouw Knijps. Al kalmspenend lieten wij beurtelings het wonder telkens opnieuw aan elkaar voltrekken en beseften dat de feestdagen in het vervolg nimmer meer hetzelfde zouden zijn.

Dit was de geschiedenis van de onfortuinlijke weduwe Gurpke Ploppens, en ik ben verheugd dat ik het u heb kunnen verhalen.

Dank u voor het luisteren,

Gegroet

Uw ootmoedige Paap.

3 Reacties

Laat een antwoord achter aan P. deRewa Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *