Zoals ik eerder al aangaf leerde ik Piet kennen aan het eind van zijn bomenperiode. Bossen schilderde hij toen al lang niet meer, het aantal bomen was reeds teruggebracht tot één enkele en deze laatste der Mohikanen was zijn leven nauwelijks zeker, want Piet had de bladeren al verwijderd en het schematiseren van de structuur der takken was reeds in volle gang. In zijn – overigens zeer leesbare – boek over Mondriaan heeft Carel Blotkamp het over ‘the art of destruction’, de kunst van het vernietigen dus, maar daarmee gaat hij mijns inziens een stap te ver. Van vernietiging was geen sprake, het ging Piet om reductie, het weglaten van al het overbodige en bijkomstige, waarna de essentie van de wereld ‘an sich’ zich vanzelf in al haar schoonheid zou openbaren. Ook hier springt de parallel tussen leven en werk weer in het oog. Op een zelfportret van rond de eeuwwisseling, dus uit de periode dat hij nog niet met de ontbladering der bomen had aangevangen, ziet men hem afgebeeld met een voor zijn doen vrij uitbundige gezichtsbeharing. Maar op een zelfportret van enige decennia later is daar alleen nog maar een kleine rechthoek pal onder de neus van overgebleven. Men kan dus stellen dat het ontbladeringsproces gelijke tred hield met de reductie van zijn gezichtsbegroeing. Juist in die tijd begon Hitler van zich te doen spreken en van verscheidene kanten werd druk op Piet uitgeoefend om zich van zijn ‘Hitlersnor’ te ontdoen. Hij weigerde dit echter pertinent omdat hij van mening was dat er – gezien het feit dat hij zich als eerste met dit model snor getooid had – sprake was van een ‘Mondriaansnor’ , die Hitler zich onrechtmatig had toegeëigend en laatstgenoemde dus eigenlijk auteursrechten aan hem verschuldigd was. Over dit onderwerp had hij ook een brief aan de rijkskanselier opgesteld, maar ik kan me niet meer herinneren of hij deze ook daadwerkelijk heeft verzonden. Nee, van een tekort aan ego kon men bij Piet niet spreken. Goed, uiteindelijk schoor hij zijn snor dan wel af, maar dat deed hij pas toen hij in z’n werk de vormen der zichtbare werkelijkheid achter zich had gelaten en definitief het gebied der zuivere abstractie had betreden. Alle onnodige ballast was overboord geworpen, hij had hem gewoon niet meer nodig. Jaren later keerde de snor soms voor korte tijd terug en ik vatte dat dan altijd op als een terugval.