De jeuk is verschrikkelijk. Maar krabben gaat hier niet. Laat ik me even voorstellen, ik heb toch tijd zat. De naam is Enescu, Nicolae Enescu. Ik kom uit een klein dorpje in de Karpaten. Mijn moeder Elena Tepes verkoopt groenten op de markt in Sibiu. Mijn kompanen heten Sergiu en Dinu.
We zijn handelaars, net als de meeste mensen uit onze streek. We waren kleine scharrelaars, tot we na de val van Ceauşescu bij toeval de belangrijkste cocaïnelijn van Roemenië in handen kregen. De tijden waren goed. We werden de machtigste mensen van onze streek. Maar ik overspeelde mijn hand. Ik raakte verslaafd aan mijn handel en begon te geloven dat het feit dat mijn moeder Tepes heet betekende dat het bloed van Vlad Tepes zelve door mijn aderen stroomde. Ik las de gedachten van mijn tegenstanders, tenminste dat dacht ik. Ik begon het bloed van mijn slachtoffers te drinken. Ik waande mijzelf onkwetsbaar. Ik werd onvoorzichtig. Ik werd gepakt. Maar voor mijn medegevangenen mijn hoektanden konden trekken en een staak door mijn hart konden slaan, was de gevangenisdirecteur erbij. Deze Iliescu vergiftigde mij en mijn maten en verkocht onze lichamen aan een Westerling.
Toen ik weer wakker werd hing ik hier. Mijn lichaam drijft in een soort tank. Kleine vlokjes eiwit dansen in de vloeistof voor mijn neus. Een goedje met de kleur van rosé circuleert in mijn longen en stroomt langzaam om mijn lijf. Dat jeukt. Bij een bepaalde lichtval fungeert de tankwand als spiegel, dus ik weet ongeveer hoe ik er bij hang. Mijn ‘baas’ heeft me van achteren opengewerkt en vol elektroden geprikt. Ik voel hoe de chemische vloeistof mijn blootliggende bekken en mijn botten aanvreet. De pijn is constant. Maar de jeuk is erger. Vooral aan mijn oogbollen. En ik kan niet eens knipperen. Ben ik dood? Ik denk het. Mijn voorkant is intact, afgezien van mijn schedeldak dat gelicht is. Mijn blootliggende hersenen zijn met een woud van fijne koperdraadjes verbonden aan die van Sergiu en Dinu. Sergiu is in ontkenning, hij roept al weken dat dit een nachtmerrie is, dat we straks weer gewoon tussen de zakken coke en de Slivovitsjflessen in ons paleisje in de Karpaten wakker worden. Dinu is in paniek. Hij schreeuwt en gilt onafgebroken: dat hij naar huis wil, dat hij er uit wil. Grapjas. Hij is er al uit. Ik kan hem zien. De hersenen van mijn maten zijn met plastic schroeven losjes in een laboratoriumopstelling geschroefd en drijven als ingemaakt orgaanvlees boven mijn hoofd in de rosé. Frankenburger heeft hun ogen verwijderd. En dat is misschien maar beter, het lijkt me geen prettig weerzien.
Frankenburger reed onze lichamen naar Hamburg in de achterbak van zijn Mercedes. Hij hing ons in zijn tank en sloot ons aan op zijn apparatuur. Hij gebruikt onze hersenen als biocomputer. HIj kan geen supercomputer betalen. Maar hij heeft ons, zijn postmortemslaven. Hij gebruikt ons om in te breken in een interbancair geldtransfernet: ellenlange priemgetallen hakken.
Hij was er vrij snel achter. Hij weet niet in welke mate, maar dat we wakker zijn, dat we een bewustzijn hebben is duidelijk te zien op de EEG’s. Frankenburger vindt het leuk. Vooral Dinu’s EEG’s. Grote activiteit. Ik zie hem soms grijnzend van de hersenen op sterk water naar de EEG’s turen, likkend aan zijn dikke lippen. Soms prikt hij in Dinu’s brein met een glazen stok, gewoon om te kijken wat er gebeurt. Mijn hersengolven zijn bijna niet zichtbaar. Daar zorg ik wel voor. Maar ik neem alles waar. Mijn bij leven en welzijn ingebeelde vermogens zijn na mijn dood langzaam werkelijkheid geworden: doordat ik ingeplugd ben op Frankenburgers apparaten en toegang heb tot het web, is het me met behulp van een botnet gelukt mijn hersengolven in een positieve feedbackloop brengen. Ik geloof niet dat daar een einde aan is. Mijn brein breidt zich voor zover ik weet uit tot in het oneindige. Ik beleg ’s nachts met gestolen elektronisch geld op de beurzen en verberg mijn transacties voor Frankenburger. Ik verdien fortuinen. Zinloze fortuinen. Ik zou alles geven voor een keertje lekker krabben.
Maar aan het begin was ik traag en dom. Ik stuurde teksten naar zijn beeldscherm, het ging vanzelf. Pijngrafiekjes, wanhoopgrafiekjes van Dinu. Grote rode letters met ‘Trek de stekker er uit! Laat ons gaan! Laat ons rusten!’ En dan liet ik zijn computer vast lopen. Hij vond daar iets op. Als ik schreeuwneigingen kreeg, spoot hij een geconcentreerde zilvernitraatoplossing in het aquarium. Dat voelde alsof iemand met een bot mes over mijn zenuwstelsel kraste. Sergiu en Dinu gilden. De jeuk werd oneindig veel helser. Dus daar hield ik mee op.
Ik verzon iets anders: ik interpoleerde tussen de stalen balken in de kelder, tot het me lukte mijn hersengolven naar willekeurige punten in de kelder te projecteren. Ik probeerde ongemerkt zijn gedachten te infiltreren, hem langzaam gek te maken. Maar dat had hij meteen door. Hij vond er iets simpels op. Hij liep de kelder uit en kwam na een tijdje weer binnen met een haarnetje van staaldraad. Kooi van Faraday. Simpele oplossing. De gedachte dat hij mij met een eenvoudig haarnetje buiten kon houden maakte me razend. Dat wist en dat weet hij. Hij daagt me nog steeds uit. Hij staat regelmatig voor het aquarium met een passpiegel, om me mijn machteloosheid te laten zien. Het weerzien is altijd wrang. Mijn gezicht is vervormd door het dikke glas. Ik zie er wit en dood uit. Alsof ik verdronken ben. Mijn mond hangt open, alle tanden zijn verdwenen. Ik mis mijn schedeldak. Mijn hoofd is denk ik haastig open gezaagd. Rafelige stukjes huid wuiven in de rond stromende rosé, als de vingers van een zeeanemoon.
Frankenburger tikt tegen het glas en zwaait. Hij loopt weg en zet de spiegel tegen de muur, zodat het licht van het kelderraampje op mijn netvliezen valt. Hij wil me naar buiten laten kijken. Om me beter te laten voelen wat ik mis. Vorige week viel de eerste echte zonnestraal naar binnen. Lente in Hamburg. Soms zie je een felgekleurde pump of een leren laars door de tralies. Ik gebruik de elektriciteitskabels langs de buitenmuur om de gedachten van de heroïnehoeren te lezen terwijl ze voorbijlopen. Simpele, praktische gedachten: geld scoren, drugs scoren, geld scoren. Soms eten. De hoerenlopers in hun auto’s kreeg ik er tot gisteren niet uit gefilterd: kooi van Faraday.
Frankenburger voert de druk op. Hij is er bijna door. Naarmate de dagen vorderen voel ik de rekendruk in mijn hersenkwabben toenemen. Dinu en Sergiu zijn er wel blij mee geloof ik, iets te doen te hebben. Maar mij maakt het woedend.
En intussen blijven mijn hersengolven zich maar uitbreiden. ’s Nachts als Frankenburger naar zijn lieve mutti is nemen ze alles wat er online over mijn voorvaderen en de beïnvloeding van geest en machine te vinden is tot zich. Ik leer snel, erg snel. Gisteren lukte het me voor het eerst de gedachten van een hoerenloper in zijn auto binnen te dringen. Ik wachtte tot er maar een auto door de Friedrichstraße reed. Toen liet ik alle lantaarnpalen tegelijk knipperen. Het was niet zo moeilijk, ik hoefde alleen maar twee elektrakastjes via het stroomnet te synchroniseren. Ik zag de gele flikkering door het kelderraam. Het was prettig om weer eens iets te bewegen. De hoeren en hun klant stopten verbaasd en keken omhoog. Ik registreerde de verbazing van zeventien werkende dames en een een vergelijkbaar, maar zwakker verbazingspatroon van achter autodeuren. Bingo. Daarna werd een hersensignaal van achter metaal oppikken met iedere klant gemakkelijker. Vannacht lukte het me zelfs met snel door de straat rijdende auto’s.
De zware metalen deur gaat open. Ah. Daar is Frankenburger weer, met zijn ijzeren haarnetje. Hij is laat vandaag. Zijn gedachten laten zich zo gemakkelijk lezen, dat het is alsof ik happen van zijn hersens neem. En hij heeft niets door. Kijk, hij gaat aan zijn bureau zitten en begint te schetsen. Hij bedenkt een draadloze datahelm voor zichzelf, om met zijn levende breincellen de bankkraak nog meer te versnellen. Slim hoor. Of dat denkt hij tenminste. Mijn fysieke-controlemechanisme ligt diep in een kluwen van IC’s en draden in de helm verborgen.
Kijk hem weer aan die vieze dikke lippen van hem zitten likken, duidelijk erg met zichzelf ingenomen. Het duurt nog wel even voor hij dat ding in elkaar gesoldeerd heeft. Zo slim is hij nou ook weer niet, al denkt hij van wel.
Straks als hij de helm op heeft is het makkelijk. Eerst laat ik hem een paar grote spiegels ophangen, zodat ik het lab kon overzien. Dat vind ik gewoon leuk. Daarna laat ik hem een grote glazen bak bouwen. Daarin leer ik hem vleesetende duizendpoten kweken. Als de bak vol met die efficiënte beestjes zit, mag hij er zelf in gaan inzitten, met een mooie set chirurgische messen. En dan komt het leuke: ik laat hem plakje voor plakje het vlees van zijn botten snijden en aan de duizendpoten voeren. Te beginnen bij zijn tenen. Natuurlijk zal hij alles voelen, maar hij zal niet kunnen stoppen. De helm zal Frankenburger tot het laatste moment bij zinnen houden.
Sergiu en Dinu zijn stil. Ze beginnen het te snappen denk ik. Ik zal blij zijn als het afgelopen is. Als de duizendpoten via Frankenburgers ogen zijn hersens zijn binnengedrongen, gaat er een filmpje van het hele gebeuren naar zijn lieve mutti. Op dezelfde dag valt een bataljon buitensporig overbetaalde huursoldaten de gevangenis van Iliescu binnen en levert hem uit aan zijn gevangenen. Ik ben benieuwd wat ze met hem gaan doen. We krijgen hier een live feed, ze gaan het uitgebreid voor me filmen. En op het moment dat vriend Iliescu zijn laatste adem uitblaast, laat ik de wanden van deze tank barsten. Nooit meer jeuk. Eindelijk Rust voor Sergiu en Dinu. En ik? Ik vrees dat ik eeuwig ga leven. Maar niet alleen op het web hoor. Ik heb al een tijdje een aantal leuke gastheren op het oog. Jou bijvoorbeeld.