Ik herinner me een Iraniër uit 1978, die ik in Alkmaar in de kroeg tegenkwam en met wie ik Engels of Frans of Duits kon spreken, dus dat werd van mijn kant het Engels, die ik vroeg: hoe staat het nu met die sjah van jullie? Slecht, zei hij. Die lul is binnen een jaar vertrokken.
Hij was gevlucht uit zijn land, een paar jaar tevoren. En als er een revolutie komt, vroeg ik. Dan ga ik meteen terug, zei hij. Of hij dat gedaan heeft, weet ik niet. Ik hoop het niet. Hij studeerde aan de UvA. Rechten, internationale rechten, zoiets.
Ik weet zijn naam niet meer. Ik heb wel steeds het nieuws uit Iran gevolgd, en hoopte steeds maar dat ik hem niet zou tegenkomen in de massa’s. Ik hoop maar dat hij en zijn familie allereerst aan de wraak van de sjah en vervolgens aan de wraak van de islamitische heersers zullen zijn ontkomen.
Het aardige was: we speelden op zijn verzoek een partijtje schaak in dat café. Ik kreeg wit en ik speelde 1. d4. Zijn grijns was, hoe zullen we het noemen, veelbelovend. Hij speelde de Tsjechische variant van de Benoni Verdediging: 1. d4, Pf6 2. c4, c5 3. d5, e5. Een stokoude, zeer solide en ook zeer statische opening, waarin het er vooral om gaat de zwarte loper van zwart in toom te houden.
We speelden remise en ik vroeg hem na de partij: waarom speel je nu die opening? Toen zei hij: ik wou eens iets anders proberen dan het Koningsindisch of de Nimzovitsj. Maar ik had zeker een Siciliaan gespeeld als je met 1. e4 was begonnen!
Wat speel je met wit, vroeg ik. ‘Oh, various systems,’ zei hij. Ik gaf hem nog een biertje.