Benjamin en Thomas zaten naast elkaar op de bank. Het was kerstnacht en ze keken naar The Voice Of Holland. Een argeloze voorbijganger zou het waarschijnlijk een heel gemoedelijk tafereel vinden. En dat kon je die argeloze voorbijganger nauwelijks kwalijk nemen. Op het eerste gezicht zag het er inderdaad tamelijk onschuldig uit: twee jongens in de bloei van hun leven die genoten van het entertainment dat hen werd voorgeschoteld.
Maar Thomas wist wel beter. Hij hield helemaal niet van The Voice Of Holland. Hij keek niet graag naar mensen die iemand anders probeerden te zijn. Bovendien was het niveau ronduit belabberd. Niet dat iemand daar een probleem van maakte trouwens. Hoe dichter het programma de finale naderde, hoe kritieklozer de jury werd. Thomas vertrouwde het niet. Misschien had het te maken met het proces dat de kandidaten moesten ondergaan. Alles moest tegenwoordig een proces zijn. Zonder een proces geen resultaat. Natuurlijk, daar zat een kern van waarheid in, maar Thomas hoefde dat proces niet te zien. Als hij een fiets wilde hebben, hoefde hij niet te weten hoe die werd gemaakt. Dat interesseerde hem niet. Een fiets is alleen nuttig als hij af is. En zo is het ook met artiesten.
Benjamin leek het daar niet mee eens te zijn. Hij keek gebiologeerd naar het scherm en slaakte opgewonden kreetjes. Soms draaide hij zich naar Thomas om te zeggen wat hij van een kandidaat vond. Thomas knikte dan of glimlachte vriendelijk terug want hij wilde Benjamin niet ongerust maken. Ja, natuurlijk was het vreemd dat zij hier met z’n tweeën in hun misdienaarsjurk The Voice Of Holland zaten te kijken in een huis waar ze nog nooit waren geweest. Maar misschien was er wel een logische verklaring voor. Misschien moest Thomas niet altijd van alles het ergste denken.
De pastoor had hen na de nachtmis uitgenodigd voor een ‘afzakkertje’ bij hem thuis. Hun ouders zouden ook komen, had hij hen beloofd. Thomas vond dat al wat eigenaardig. Het was bij hem thuis traditie om na de nachtmis thuis met z’n allen te ontbijten. Dat was altijd zo geweest. Zijn vader en moeder hadden helemaal niet verteld dat ze na de mis nog even bij de pastoor zouden langsgaan. Toch stapte Thomas bij de pastoor in zijn auto. Hij was benieuwd naar dat ‘afzakkertje’. Zijn vader nam er wel eens een en dat was dan een jonge jenever. Zou de pastoor dat ook bedoelen? Thomas had nog nooit alcohol gedronken. Laat staan jonge jenever.
Maar de pastoor reed niet naar huis. Hij reed het dorp uit, de grote weg op. ‘Waar gaan we naartoe?’ had Thomas gevraagd. Hij voelde zich verantwoordelijk voor Benjamin. Die was immers nog maar tien, terwijl Thomas al op de middelbare school zat. ‘We gaan naar een feest,’ had de pastoor geantwoord. ‘Het is er heel leuk en jullie ouders komen ook.’ Er zat iets dwingends in zijn stem, waardoor Thomas niet door durfde te vragen. Hij keek naar zijn witte superplie, de wat groot uitgevallen bef die rond zijn nek hing. Er was rode wijn op gemorst. Sowieso was een misdienaarsjurk niet echt iets wat je aandeed naar een feest, vond hij. Zou het een gekostumeerd bal zijn? De pastoor had zijn paarse kerstgewaad ook nog aan.
Thomas hoorde gerommel aan de deur. Twee mannen kwamen binnen, gekleed in een monnikspij. Ze hadden de kap over hun hoofd getrokken zodat hij hun gezicht niet kon zien. ‘Meekomen,’ zei een van de mannen en hij trok Benjamin van de bank. Thomas wilde ook opstaan maar werd teruggeduwd door de andere monnik. Ze verdwenen door de deur die direct weer op slot ging. Thomas bleef doodstil zitten. Nu wist hij het zeker: dit was geen normaal feestje. In paniek keek hij om zich heen. Kon hij hier uitkomen, kon hij hier weg? Hij begon de dozen weg te schuiven die langs de muren waren opgesteld. Nergens vond hij een raam of een andere uitgang. De deur was zijn enige hoop maar daar was geen beweging in te krijgen. Voorzichtig legde Thomas zijn oor tegen de deur. Hij hoorde iemand praten in een taal die hij niet kon verstaan. De klanken herkende hij wel: Latijn. Hij had dat sinds kort als vak op school omdat zijn moeder dat graag wilde, maar hij had er nog nooit zijn huiswerk voor gemaakt. Hij vond het zonde van zijn tijd om een dode taal te leren.
Na een korte stilte werd er aan de andere kant van de deur een lied ingezet. Het was de gregoriaanse offerandezang die vaak werd gezongen als Thomas en Benjamin de hosties klaar moesten zetten voor de pastoor. Het lied klonk veel massiever dan Thomas gewend was. Waarschijnlijk waren er heel veel mensen op het feest. En op de een of andere manier stelde dat hem weer een beetje gerust. Misschien was er wel iemand bij die hen weer naar huis wilde brengen. Thomas ging met zijn rug tegen de deur zitten en wachtte op wat komen ging.
Halverwege het tweede couplet hoorde hij ineens een schel, angstaanjagend gegil, dwars door het gregoriaanse gezang heen. Was dat Benjamin? Thomas sprong op, pakte een kandelaar van de grond en begon op de deur in te slaan. ‘Wat doen jullie?’ schreeuwde hij. ‘Laat me eruit!’ De deur zwaaide open en Thomas werd naar buiten getrokken. Voor hij doorhad wat er gebeurde had hij een blinddoek om en waren zijn handen samengebonden op zijn rug . ‘Lopen!’ schreeuwde iemand en hij kreeg een trap in zijn rug. Thomas was zo overdonderd dat hij geen weerstand bood. Gehoorzaam liet hij zich door het donker leiden. Het moest een smalle gang zijn want hij botste voortdurend tegen de muren op. Hij hoorde een deur van het slot gaan en even later kwam er licht door de blinddoek heen. De doek zat niet heel strak om zijn hoofd want hij kon er onderdoor kijken. Hij zag keien die overgingen in grote marmeren tegels waarop namen waren geschreven. ‘Staan blijven,’ siste iemand vlak naast zijn oor. Hij stond stil en luisterde. Het was die Latijnse tekst weer. En ergens hoorde hij iemand zachtjes huilen. Benjamin?
Op dat moment werd zijn jurk van zijn lijf gescheurd. Hij wilde schreeuwen maar het lukte niet. Iets weerhield hem, alsof er een biljartbal in zijn keel zat. Hij voelde hoe hij werd opgetild en ergens op werd gezet. Of liever: gehangen. Zijn knieën hingen in een soort beugels en zijn blote rug rustte op koud metaal. Onder de blinddoek door had hij nu een redelijk uitzicht op de ruimte om hem heen. Het was een grote zaal die veel weghad van een kerk. Rondom hem stonden mannen met kappen over hun hoofd. Sommigen droegen een gouden masker.
De gregoriaanse offerandezang werd weer ingezet. Het gezang klonk harder dan eerder die avond. Het geluid weerkaatste tussen de kalkstenen pilaren. Achter zich hoorde Thomas voetstappen naderen en een vlaag wierook drong zijn neus binnen. Hij dacht aan The Voice Of Holland. God, wat zou hij nu graag iemand anders zijn. Ja, dat was het. Hij wás iemand anders! Dit gebeurde niet met hem. Hij voelde zich licht worden en dacht aan zijn vader, zijn moeder en zijn broertje. Die zaten nu waarschijnlijk aan het kerstontbijt. En hij was er gewoon bij. Ja, zo was het: hij was gewoon lekker thuis, samen met zijn ouders en zijn broertje aan het genieten van een kerststol.
1 reactie