De Indiaan

Van alle leuke gekke vrienden is er niemand die ik meer erkentelijk ben dan Erdwin Spits.

Ik ontmoette Erdwin in 1983 toen ik voor het eerst voet zette in Amsterdam, op de boot van iemand die later een van de grote liefdes van mijn leven zou worden. Hij zat aan de tafel een shaggie met wiet te draaien. De kruimels vielen veelvuldig op de grond. Hij grijnsde. Zijn ooit zwarte haar hing als haveloze grijzende plukken in twee dunne vlechten langs zijn gezicht. Zijn tanden zagen bruin van de teer. Hij droeg een versleten colbert van geribbelde corduroy, elke dag dezelfde, decennia lang. En hij grijnsde. Hij grijnsde altijd. Hij stak zijn shaggie aan. Hij had spleetogen en die grijnsden ook. Wat was hij mooi! Een indiaan. Recht uit het Noorden van Amerika, ontsnapt aan de geschiedenis, zo mijn twintigste eeuwse levensruimte in. Ik was meteen gek op hem, en hij op mij.

Jaren waren we beste maatjes. Ik hokte met een thuishonkige bejaarde, Erdwin was een stapper. Meerdere keren per week haalde hij me op en nam hij me op sleeptouw. Hij had auto noch fiets: hij liep. En zo leerde Erdwin Spits mij lopen. Niet wandelen, nee, van A tot B lopen, als vervoersmiddel. Overal beenden wij naar toe, op weg naar feestjes en café’s, naar de Kring der Graalzoekers achter Artis, naar de pakhuizen van het Havengebied, naar het Einde van de Wereld op KNSM-eiland, naar de chique parties van Xaviera, naar Arti et Amicitiae of een krakershonk, diep in de nacht, vroeg in de ochtend, van Oost naar West en van Centraal naar Zuid. We waren overmoeibaar. Geen machtiger gevoel dan de stad van je dromen te belopen. Met elke stap graveerde ik mijn verbintenis met Amsterdam in haar stoeptegels, in haar asfalt, in het zand.

Dat leren lopen was een geschenk, dat ik op mijn beurt aan mijn kinderen doorgaf. Zodra hun kleine kleuterbeentjes ze droegen, moesten ook zij mij volgen. Kilometers hebben wij gevreten, ik en mijn kuikentjes achter mij aan, ferm stappend onder de verbaasde blik van de voorbijgangers.

Eens, het was nog lang niet zo ver, zat ik met Erdwin op de voorplecht te ouwehoeren toen aan de overkant van de straat een klein rood autootje dubbelparkeerde en toeterde. Een kwieke blonde vrouw stapte uit. Op de achterbank zag ik twee blonde koppetjes. Zij blaakten van keurigheid. De vrouw woof naar ons. Ze droeg een rok tot de knie en bijpassende trui. Ik praatte gewoon door; die dame was duidelijk aan het verkeerde adres. Wie schetste mijn verbazing toen Erdwin opstond, ons groette, de weg overstak, de lady kuste en op de passagierstoel ging zitten. Alle denkvermogen van de wereld kon mij niet uit de vergaande stupeur halen waarin ik was beland. Toen ik eindelijk woorden vond vroeg ik mijn geliefde wie die mevrouw was.
‘O maar dat is Spits zijn vrouw en kinderen,’ zei hij droogjes, alsof het de normaalste zaak was.

Erdwin was dus geen indiaan. Hij leefde niet eenzaam in een tipi op een van de woeste, lege vlaktes waarvan ik dacht dat ze Amsterdam omringden, maar in een nieuwbouwflat in de Dapperbuurt (de enige echte indiaan die mijn vriendenkring trouwens bezat was totaal niet mooi, totaal niet leuk, altijd stomdronken en leek in de verste verte niet op een indiaan). Erdwin had een Chinese opa. En een Hollandse vrouw, die nooit heeft geprobeerd hem glad te strijken en schoon te poetsen, en met wie hij nog steeds heel gelukkig getrouwd is. Ik geloof dat ze zelfs kleinkinderen hebben. Ik ben benieuwd of ze grijnzen.

Oud Zeikwijf
Beroepsbrokkenpiloot. Vloog nochtans op haar achtste reeds rakelings langs bergkammen om berggeitjes en bergmarmotjes te tellen. Is tot haar eigen verdriet gemodelleerd naar haar vader, een onbehouwen Italiaanse charmeur met een groot hoofd en een passie voor even belachelijke als tijdrovende hobby’s. Komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Heeft in Japan gewoond. Woont sinds begin jaren ’80 in een boomhut op het Waterlooplein in ‘Magies Centrum Amsterdam’, van waaruit ze haar schrijfsels via rooksignalen aan de redactie doorseint. Ze schrijft ook voor AT5, Sargasso en voor Kutbinnenlanders. En op haar eigen stukje internet: oudzeikwijf.com.

8 Reacties

  1. Mooi verhaal! Ik herken er wel wat in. Alle mannen die ik tegenkwam met een spannend leven -of het nu schrijvers, kunstenaars, stukadoors, bodyguards of oplichters waren- hadden altijd een vrij gewone, leuke vrouw die de boel thuis redderde.

  2. Die linkse-dwazen van Actiegroep De Grauwe Eeuw(zij willen namelijk een “racistisch” kinderfeestje met cowboys en indianen verbieden) kennen de geschiedenis van de indianen lang niet zo goed als ze denken!
    Zoals enkele mensen op E. J . Bron al vermelden waren de indianen in Noord- en Zuid-Amerika , voor de komst van de blanken, ook niet zo vredelievend naar elkaar toe! Sommige stammen. zoals de Apachen, Sioux, Cheyennes, inca’s etc. voerden ook geregeld oorlog met elkaar, brachten soms mensenoffers, waren verkwistend in de natuur enz. en zullen we anders dan ook Lucky Luke, Bessy, Hiawatha, Kuifje en Suske & Wiske afschaffen omdat daar indianen in voorkomen of anders Sjors & Sjimmie, Pippi Langkous of de Katzenjammer Kids waarin de tweeling Hans en Fritz en hun pleegfamilie werden geregeerd door een omvangrijke negerkoning die blanke oplichters vernederde en wiens soldaten ook wel eens een keer deze twee kwajongens een flink pak voor hun broek gaven, gelijk naar Zwarte Piet?
    Zo is er in 1959 een strip van Suske & Wiske uitgebracht, De Texasrakkers, waarin blanke Texas-Rangers werden verkleind door een indiaans toverpoeder maar degene die dat toen uitvoerder was een “omvangrijke” bandiet, Jim Parasijt, en samen met zijn bende de stad Dumb City terroriseerde met gokken, diefstal, smokkel, geldspelen en illegaal whiskey-stoken!
    In werkelijkheid bleek Jim Parasijt later Sheriff Cooper te wezen die, al werd dat niet in het verhaal vermeld, door het toverpoeder op het slechte pad ging, zijn collega’s hiermee uitschakelde en aanvankelijk als “wetsdienaar” Suske, Wiske, Lambik en Jerom steunde maar hen als bandiet steeds vreselijk tegenwerkte.
    De 3D-tekenfilm uit 2009 was echter zodanig herschreven dat daar ook geen indianen in voorkwamen en vochten de helden, die deze keer zelfs door Professor Barabas, Sidonia, Theofiel Boemerang en Tobias, het straathondje, werden gesteund wederom tegen Jim Parasijt terwijl deze de aanvoerder was over boeven die niet al te snugger bleken.
    Alleen was Sheriff Cooper in deze tekenfilm precies de tegenpol uit de strip waarin hij veel groter en magerder was, een langere snor had en hij soms ook Bienstalk (Bonenstaak) werd genoemd. Cooper was in de tekenfilm namelijk ontzettend klein, hij had een lang en smal hoofd, een kleinere snor, was veel gedrongener en bijna meer lachwekkend en zielig om te aanschouwen daar hij aan een soort minderwaardigheidsgevoel leed en dit oploste door steeds in een robotlichaam te kruipen.
    Terug naar Actiegroep De Grauwe Eeuw: stel dat er een stel kinderen voor Koelakken (Russische herenboeren) of voor chinezen gaan spelen in ouderwetse mandarijn-kostuums met lange vlechten en hangsnorren of als negers met dikke lippen, oorringen, rieten rokjes en een soepbeen door de neus heen, gaan ze dit dan ook als racisme kenmerken?
    Buiten Adolf Hitler hebben Jozef Stalin en Mao Zedong meer dan 100 miljoen mensen vermoord en NIET omdat ze rassen als minderwaardig zagen! In Afrika hebben de negers ook eeuwenlang gruwelijk met elkaar gevochten en de Chinezen eveneens waarbij miljoenen doden vielen!
    Wat mij betreft jagen ze die hele actiegroep maar naar een heel stel moslimextremisten toe om voor hen indiaantje en cowboys te spelen want ze zijn nog veel dommer dan holbewoners!

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *