Je kende de schrijver. Anders had je het boekie waarschijnlijk niet gekocht. Daar moet je eerlijk in wezen. En waarom zou je daar ook niet eerlijk in wezen? Eerlijkheid, daar hebben de mensen het meeste aan. Dan weten ze hoe de zaken zitten. Goed. Jullie gingen naar hetzelfde stamcafé waar hij nog als afwasser had gewerkt en de laan was uitgestuurd nadat hij de eigenaar met z’n, laten we het eens aardig zeggen, fluctuerende stem had nagedaan net op het moment dat die achter hem had gestaan. Hij bleef daar komen, de schrijver. Om te drinken en om op te treden als dichter in de jaarlijkse poëzieslag, waar hij altijd tweede werd. De Joop Zoetemelk van de Poetry Slam.
Je mocht hem graag. En hij jou ook wel. Hij had een vriend, die ook dichter was. En altijd bezopen. Of deed alsof hij altijd bezopen was. Dat wist je nooit zeker. Hij zag eruit als een Neanderthaler. Zo eentje die vrouwtjes met een knuppel neersloeg en ze dan naar z’n grot sleepte. Zo’n burgermanshater die vader en moeder roggebrood vaarwel had gezegd om groots en meeslepend te leven. Maar al op de drempel wist hij dat het hem nooit zou lukken. Sindsdien deed hij alsof hij groots en meeslepend leefde. Maar de rol werd met overtuiging vertolkt. Oprecht veinzen, om met die jong gestorven schrijver te spreken. Dat ging over ironie.
Je was ooit nog, op een feestje in de Indische buurt, gewogen en zwaar genoeg bevonden. ‘Jij deeeuuugt,’ had hij met die klagerige tongval van ’m uitgekermd. Dat had je met een soortement van trots vervuld. Je had er ook naar gehengeld, kun je nu wel toegeven. Jij behaagzieke labrador die je d’r bent. Later die avond zag je de oprecht veinzende dronkelap nog van het balkon pissen. Omdat het kon, zeg maar. En je voelde je treurig. Treurig dat die jongen zich zo meende te moeten bewijzen. Treurig dat jij naar diens gunst had zitten hengelen. Treurig omdat je beet had gehad. Niet dat je dat toen durfde toe te geven.
Je kan je sterk vergissen, want niets menselijks is je vreemd, maar het lijkt er toch verdacht veel op dat Portret van een Onaangepaste een portret is van die groots en meeslepende balkonpisser. Het lijkt in ieder geval op ’m gebaseerd. Of door ’m geïnspireerd. Je was de schrijver van het boek nog wel eens tegengekomen. Je zag ’m niet zoveel meer, sinds je vader was geworden en in Bos & Lommer woonde. Maar heel soms kwam je hem nog wel eens tegen. Je wist dat ie een boek aan het schrijven was. Hij had al een boek geschreven. De Favoriet. Verdomd goed, en heel terloops verteld, maar daardoor des te aangrijpender verhaal. Had ie nog de complimenten van Kees Fens voor gekregen. Dan moet je wel wat in je mars hebben. En dat had ie. Als je ’m dan tegenkwam, dan vroeg je hoe het met de schrijverij ging. En altijd ging het moeizaam. Hij wilde iets schrijven wat nog niet geschreven was. Iets ekspierementeels en toch leesbaars. À la James Joyce, maar dan wel dat je het zeg maar kunt begrijpen.
En verdomd als het niet waar is, het is ’m gelukt. Portret van een Onaangepaste is ekspierementeel, maar tegelijkertijd leest het als een tierelier. De flaptekst spreekt van een ‘authentieke stream of consciousness’. Maar waarschijnlijk is elk woord flink gewikt en flink gewogen. Je aandacht verslapte wel naar het einde toe. Dat had vooral te maken met dat je moe was, maar het toch snel uit wilde krijgen. Eigenlijk is dat wel jammer, want ook die laatste hoofdstukken hadden je aandacht nodig en ze hadden die verdiend. Ook al is de eerste helft het beste. Zeg maar totdat de Onaangepaste met zijn Gemeenschap Ter Bevordering Van Het Huilen Voor Mannen enig succes boekt en de vriendschap tussen het groepje rondom de Onaangepaste al te sektarische vormen begint aan te nemen. Daarna gaan de twee nog wel naar het Grunninger platteland, maar er lijkt iets te zijn geknapt of zo. En daarna groeien de twee uit mekaar, zoals dat heet. Maar dat uit mekaar groeien gaat wel gepaard met zinnen als ‘Na Naomi ben je zo moe als de wereld’, een zin die niets dan bewondering bij je teweegbrengt.
Portret van een Onaangepaste is geschreven in de je-vorm, net zoals dit stukje. Je hebt dat even overgenomen in de hoop de lezer een juist beeld te geven. Zo ben je. Het heeft een mooi effect, die je-vorm. Het is intiem en afstandelijk tegelijk. In een taal, zo sprankelend en ritmisch en eigen. Hier, de beginzinnen: ‘Verveeld ben je maar nog niet verpest, als je hem tegen het lijf loopt, ergens in wat is ’t – ’95? Hij heeft die vale matras van een jas van ’m aan die hij ’t hele jaar door draagt en wel op zo’n manier, met zo veel uitgesproken loomheid, dat ’t lijkt of ie zich willekeurig waar kan laten omvallen om in te slapen. Niet dat ie dakloos is, want hij laat je dezelfde dag nog zijn kamer zien. En kijk, daar slof je al slaafs achter hem aan richting de Czaar Peterbuurt.’ Is da mooi ofnie?
De ‘je’ die aangesproken wordt, is geen goede vriend of zo, en ook geen moeder. Het is ook niet de lezer. Het is de verteller zelf. De verteller vertelt zichzelf hoe hij toen was en wat hij toen deed, alsof hij zichzelf aan zichzelf moest uitleggen. Alsof hij in de spiegel praat tegen een spiegelbeeld dat hij niet meer herkent. Hij was, zoveel jaren later, de Onaangepaste weer eens tegengekomen op de pont naar Noord. De Onaangepaste is nog steeds onaangepast. De verteller heeft zichzelf al een paar keer moeten verloochenen. Vandaar dat hij zichzelf weer moest vertellen wie hij toen was. De Onaangepaste heeft zich nog nooit verloochend. Maar als je jezelf nooit verloochent, kom je niet verder.
Aan het eind ben je droefgestemd. Niet omdat de verteller zichzelf heeft verloochend, maar omdat de Onaangepaste dat niet heeft gedaan. Maar ja, daar is ie onaangepast voor.
Je las Portret van een Onaangepaste in het weekend dat Harry Mulisch zijn lichaam verliet en opging in het Grote Niets. Harry had Portret van een Onaangepaste wel weer allemaal niks gevonden. Te dun. Te klein. Te Nescio. Daar hield Harry niet van. Cultuurbarbaar die hij was.
Twee opmerkingen:
1. De je-vorm is in de jaren zeventig een aantal keren gebruikt, door schrijvers wier naam we nu niet meer kennen (terecht).
2. Mulisch las volgens mij nooit een boek van een mede-schrijver.
Twee opmerkingen:
1. Wat doet dat er nu toe?
2. Mulisch las geen Nederlandse schrijvers. En geen tijdgenoten.
Die schrijvers uit de jaren zeventig hadden die je-vorm gekopieerd van schrijvers uit de jaren twintig. Het was experimenteel, zoals het nu ongetwijfeld ook weer zal worden genoemd.Het kan natuurlijk zijn dat de Onaangepaste een prachtige uitzondering is, maar noem me één roman of desnoods één verhaal uit de wereldliteratuur, waarin ook die (uiterst gemakkelijke, dat moeten we niet vergeten) je-vorm wordt gebruikt, en welk verhaal we dus nu nog kennen.
Wat ook als een rode lap op een stier op mij werkt, is die ‘authentieke stream of consciousness’ die in die recensie genoemd werd.
Over die stream of consciousness wordt al gezanikt sinds Ulysses verscheen, maar ik weet drie Russische schrijvers die dezelfde techniek al veel eerder toepasten: Tsjechov, Tolstoj en Leskov. Het is dus eigenlijk een trucje van de schrijver, niets om je bijzonder over op te winden.
Maar het ergst vind ik dat ‘authentieke’. Wat zou daarmee bedoeld worden?
Dat is uitgeverstaal, dat van die authentieke stream of consciousness. En de je-vorm is in dit geval functioneel. Het versterkt de weemoed, het gevoel van verlies, dat alles voorbij is. Veel meer dan de ik-vorm had gedaan.
Ik heb het boek niet gelezen, dus ik neem dat aan op jouw gezag.
Nog even de titel: ‘Een onaangepast mens’ zou natuurlijk veel beter zijn geweest. Dat hij een portret schrijft, is sowieso wel duidelijk.
‘Portret van een onaangepaste’ is beter. Het klinkt beter en het dekt beter de lading.
‘Een Rolls-Royce voor een onaangepast mens’ klinkt ook beter. Dus dat telt niet, dat beter klinken. Bij een ‘Portret’ ben ik, sinds ongeveer 1750, gewend van alles te lezen over de geportretteerde: zijn jeugd, adolescentie, volwassenheid en ouderdom. Het is eigenlijk een term uit de documentaire sector van de literatuur. Natuurlijk kun je die term wel overhalen naar wat wij nu literatuur noemen, maar ik vind het toch niet passen op een boek van slechts 140 pagina’s.
‘Een Rolls Royce voor een onaangepast mens’ slaat in dit geval nergens op. Wat er de laatste 260 jaar gebeurd is op het gebied van geportretteerden, doet er niet echt toe. Het is een titel en de titel is goed. Waar jij het over hebt is een biografie, een portret, zowel in de literatuur als in de beeldende kunst (daar per definitie), mag ook best een momentopname zijn. Het had ook kunnen heten: ‘Snapshots uit het leven van een man die geen pijn kende’, maar zo heet het niet.
Leuk stuk Molovich. En leuke polemiek Ben en Molevich, ga door zou ik zeggen.
Oefenen in onzichtbaarheid Bernard Wesseling
Het is een mimespeler gegund zich door infrarood te wurmen
om bij de kluis te komen
met daarin de blauwdruk
van een droomhuis
In de mijmering met voorspellend karakter
zag ik geen waterplanten wuiven
Wel standaard mijn eigen begrafenis bijgewoond
een leeglopende ballon nagebootst
toen de belangstelling beperkt bleef tot mijzelf
en de plompverloren cateraar
alle vlammetjes in mijn zakken gestoken en een halfrond af gelift
Hier ben ik terug van weggeweest met niets te melden
wat ook maar iets in de richting beschrijft
als rechtstreeks door het centrum
van de vijverrimpeling draag ik van alles met me mee.
-Bernard Wesseling-
Om de je-vorm is Robert Vuijsje van het Parool heen gestuurd. Barbara kon het maar niet appreciëren.
Ik ga die proberen te lezen. Maar eerst moet ik Mijn Plezierbrevier uit hebben, dat/die je ons ooit aangeraden hebt.
Ja, goed bezig Ben en Molevich, wrijf het er maar in dat we in het oog, in het hart van de herfst zitten, draai het mes nog maar ‘ns rond: Nescio, Kellendonk, de dood, Tsjechov, Tolstoj, herinneringen aan vroeger (tuurlijk aan vroeger) “Het versterkt de weemoed, het gevoel van verlies, dat alles voorbij is” – hoe waar. En tegelijkertijd gelukkig ook weer niet, er komt weer een nacht en morgen weer een dag, hoezo alles voorbij?
Nicolaas Beets bijvoorbeeld beschreef ‘Een onaangenaam mens in de Haarlemmerhout’. Je zou je heel goed een verhaal of novelle van Tsjechov kunnen voorstellen met als titel: ‘Een onaangenaam mens’. Zeker niet: ‘Portret van een onaangenaam mens’. ‘Dat laten we over aan de geleerden,’ zei Toergenjev eens, over iets heel anders overigens.
Dat brengt me trouwens op de ironie. Die zit nauwelijks in dat boek, denk ik, maar ik moet het nog lezen.
Ben ik even blij dat ik niet mee hoef te discussiëren.
Hallo OZ! Nee, Max en ik hebben even een robbertje gevochten over een boek dat hij wel en ik niet gelezen heb. Het ging over de jij-vorm, over de stream of consciousness-techniek en over de titel van dat boek. Eigenlijk zeg ik: dat is allemaal ouderwets modieus gedoe. Daar is Max het niet helemaal mee eens. We hebben geknokt, de uitslag is nog gelijk en kan alleen nog veranderen als ik het boek ergens zie liggen. Dan koop ik het en ga ik het ook inderdaad lezen.
Krijg ik nu les in reactiesinterpretatie van Ben? Een nieuw vakgebied!
Toen ik het stuk uit had was ik high van leesgenot. En toen kwam Ben. Als een emmer met koud water.
Nu moet ik het echt lezen, dat boek.
MAAR MARJAN, JE PRINCIPES! DENK AAN JE PRINCIPES!
Huh, principes, welke bedoel je? Ik heb er teveel denk ik. Dat kan niet goed zijn.
Ik weet eigenlijk niet waar Ben op doelt, OZ. Ben, waar doel je op? Wat deed jou denken dat OZ onze discussie niet kon volgen?
Maar laat ik even verder gaan. Die titel laat ik even voor wat ie is. Hoewel ik nog steeds niet begrijp wat Ben er tegen heeft. De twee bekendste literaire portretten zijn die van ‘de artiest als een jonge man’ en die van ‘de artiest als een jonge hond’. Beide van Ierse oorsprong. Wellicht knipoogt het daarnaar. Het had ook ‘De onaangepaste’ kunnen heten, maar dat zou dan weer teveel naar ‘De Uitvreter’ hebben geknipoogd. En de geest van Nescio is al zo alomtegenwoordig in dit boek.
Ironie. Komt dat erin voor? Volgens mij wel. Maar als de ironie erin voor komt, wordt ie serieus genomen. Ik heb wel vaak gelachen. Zoals bijvoorbeeld bij de nu volgende passage:
”t Was in een kroeg geweest, welke wet hij niet meer. Stond ie daar z’n routine af te draaien, een heel publiek om ‘m heen. Halverwege was ie met z’n anekdotiek, en toen zzzip – hij wist in ene niet meer hoe hij het moest brengen, verder. Testbeeld. In ene wist ie stront. Dus wat deed ie? Hij toverde z’n open mond om in een geeuw, sloot zijn ogen en liet z’n hoofd hangen, net of ie staande in slaap was gevallen. Slaapziekte voorwenden, dat was het domste wat ie ooit had gedaan. Zag je ’t voor je? Het duurde maar en duurde maar, zijn porum heet en rood, ondertussen. En niemand die wat zei, dus toen was ie maar aan de slaapwandel gegaan, zo de tent uit terwijl ie ze binnen hoorde losbarsten.’
Kijk, ik vind dat dus onbedaarlijk grappig.
Portrait of a Lady hebbie natuurlijk ook nog. Maar Ben is geloof ik niet zo van de Amerikaanse literatuur.
Nee, ik ben niet zo van Henry James. Was wel een dik boek, trouwens.
(Dat fragment overigens dat je gaf, is zeer grappig. Ben ik dus met je eens.)
Maar ik blijf nog steeds zitten met die jij-vorm die niet klopt en niet deugt. Ik blijf ook nog steeds zitten met die titel, die ook niet klopt en niet deugt. ‘Portret van een onaangepaste’, een onaangepaste mier? Ik blijf erbij dat een titel als ‘Een onaangepast mens’ verre te prefereren valt. Ook commercieel: o, een onaangepast mens!, denkt men, daar mmoeten we meer van weten. Een portret? Wie wil daar ooit iets van weten?
Ben net terug uit Bol.com (kennen ze niet) en nieuwamsterdam (heb mijn creditcard niet bij me). Morgen beter. Het wordt zo langzamerhand tijd dat je provisie vraagt voor elk boek dat je presenteert, Herr Molovitski.
@ Molrat en iedereen. Het was natuurlijk niet mijn bedoeling om een boek, dat ik niet eens gelezen heb, de grond in te trappen. Ik heb alleen een paar bezwaren genoemd, die ikzelf zeker vermeden zou hebben.
Max noemt een boek van Joyce, ‘Portrait of a young man as an artist’, een mislukt boek (volgens mij tenminste, en volgens velen, maar daar gaat het niet om). Net als ‘Portrait of a lady’ van James lijkt het mij niet ideaal als voorloper van ‘Portret van een Onaangepaste’.
Ik heb ooit een boek gelezen met de titel ‘Een beschaafde jongeman’. Uiteindelijk bleek die jongeman helemaal niet zo beschaafd te zijn. Hoe zit dat met de onaangepastheid van die je-figuur Max?
@ben: bedoel jij niet ‘The artist formerly known as a young man’?
Ja, Tom. Je hebt helemaal gelijk: ik vergiste me in de titel. Of vergiste ik me niet? Ik weet het niet meer, en ik ga het ook niet opgooglen, of opzoeken in mijn bibliotheek.
Wat ik ‘kwalijk’ vind (ik zet het expres tussen aanhalingstekens) is: 1. dat portret, en 2. dat woord ‘onaangepaste’.
Ik heb het boek inmiddels gelezen en het zou beter Een aangepast mens kunnen heten, lijkt mij. Een beetje ironisch.
Wiki, help!
http://nl.wikipedia.org/wiki/A_Portrait_of_the_Artist_as_a_Young_Man
Bernard Wesseling, romancier en dichter, heeft een nieuwe dichtbundel uit: “Naar de daken” Querido 2012. Wesseling heeft de dood kennelijk in zijn nabijheid gehad, en dat heeft een mooie, ongemakkelijke, maar toch vlot lezende bundel gedichten opgeleverd.
Ik weet het. Ik had nog bij de presentatie willen zijn, maar ik kon niet. Ik ga ‘m snel eens aanschaffen. En ja, hij heeft de dood inderdaad in zijn nabijheid gehad. Ik begrijp uit je woorden dat hij het enkel impliceert.
Ach Ben, zou er corona zijn geweest in Dirkswoud? Aan de gracht misschien? En zou het cafe Amersand ook zijn gesloten daar?
Ampersand.