Correspondentie (5)

Dag Max,

Ik heb Wouter een mail gestuurd, de afgelopen week, met de vraag hoe het toch met hem gaat: ‘We missen je stukken!’ Hij schrijft helemaal niet meer. Ik denk dan: hij moet wel ongelukkig zijn. Als ik eens een dag niets schrijf, dan ben ik ongelukkig. Maar hij heeft het zo verschrikkelijk druk, mailde hij me terug, met zijn kinderschaar, zijn vertaalwerk, zijn prachtige Russische geliefde en zijn cursus Duits, dat hij aan het schrijven van een stuk voorlopig niet toekomt. Wat erg jammer is. Ik zit nog geregeld oude stukken van hem te lezen op zijn blog.
Je weet misschien (want ik heb er al eens over geschreven op één van mijn blogs) dat ik lijd aan heimwee. Dat is een ziekte waar je therapeutisch wel van kunt genezen, heb ik eens gelezen, maar ik laat het maar zo. Buiten de grenzen van Bergen (of Schoorl), Heerhugowaard, Akersloot en Beverwijk begint mijn hart al onregelmatig te kloppen en zweet ik als een otter. Ik heb er al meer dan 30 jaar lang last van. Maar voordat die heimwee kwam, ben ik tweemaal in België geweest: in de jaren zeventig wou ik eens wat couleur locale opsnuiven te Antwerpen, want ik was en ben nog steeds een fan van het werk van Elsschot. In die jaren werkte ik bij Drukkerij Van den Boogaard (die Van den Boogaard was een broer van de striptekenaar). We hadden een keer een bedrijfsuitje: met de bus gingen we naar Maastricht, en van daaruit vlogen we over de grens naar Lanaken. Ik bedoel: in een vliegtuigje. Wat we daar deden, ben ik vergeten. Waarom we daar vlogen, en niet gewoon even met die bus de grens overgingen, weet ik ook niet meer.
Dus ik heb van België eigenlijk niets gezien, ik ken Charleroi en die dorpjes niet met die dichte luiken enzovoorts. Dat neem ik op jouw gezag aan. Een gesloten volkje, dat kan best zijn. Maar op Facebook heb ik toch zo’n 300 Belgen en dat lijken mij allemaal redelijke mensen. Ze praten wel soms in een tussentaaltje (als je iets opzienbarends zegt, zeggen ze vaak ‘Amai!’ terug), maar ze hebben in België niet zoiets als GeenStijl, en dat vind ik een groot voordeel voor de conversatie. Je kunt met Belgen om je heen vrijuit zeggen wat je wilt, is mijn ervaring. Een fijn volk.
Ik heb een donorcodicil, al een paar jaar. Maar ik zal je eens wat zeggen, Max. Ik wil niet begraven of gecremeerd worden, ik wil mijn lichaam ter beschikking van de wetenschap stellen. Dat ze in mijn lichaam gaan snijden enzovoorts, met studenten er omheen (‘Kijk, heren! Hier is nu eens een voorbeeld van een zwarte long. Meneer heeft zijn hele leven gerookt! En hier, ziet u, in de linker voorkwab van de hersenen zit een bipolaire storing.’). Dan hebben de mensen er nog iets aan. Ik heb het al aan Berend gevraagd: waar kan ik me aanmelden, zodat ze me direct kunnen weghalen als ik eraan gegaan ben. Dat moet je eens vragen aan je huisarts, zei Berend. En dat ga ik ook doen. Het heeft natuurlijk geen grote haast.
Nabokov zei eens: een P.S. is als het laagje suiker dat overblijft nadat je je kop thee al hebt opgedronken. M.a.w.: je hebt niet goed geroerd.
Ik moet nu weer verder met Dirkswoud en met mijn praatje met Alice. Een groet van je
Ben.

1 reactie

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *