‘Hee, hallo, met Anneke. Zeg, ik zit hier in de wachtkamer, kan ik jou straks even terugbellen?
In de wachtkamer. Nee, de wachtkamer, van het ziekenhuis. Is het goed dat ik jou dus straks even terug bel?
Heh? Nee, voor controle, bij de poli. Nee, ik denk het niet. Maar, kan ik jou straks even terugbellen?
Ja, dat kan ook. Vanmiddag ga ik naar moeder dan zie ik je daar wel. Oh. Echt? Joh! Zal ik je dan daar anders vanavond even over bellen? Ik zit nu… Oh, ja. Ok. Ja, ik heb het gehoord joh. Maar, weet je, ik zit nu in de wachtkamer, dus laten we afspreken dat ik je dan vanavond even terug bel, dan kunnen we rustig even bijkletsen.
Echt waar? Joh. Tsssk, het is toch wat. Nee, Henk zit hier naast me.
Maar zal ik je vanavond even terugbellen daarover?
Ja… Ja…. Is dat zo? Joh!
Zal ik jou anders vanavond even terugbellen?’