Het nieuwe boeren

Het is een dag van grote hitte geweest (30 graden). Na het avondeten liep de boer in zijn blauwe overall het land op, ver op dat strookje. Met zijn lange magere benen klom hij over een hek alsof hij nog een jonkie was. Hij pakte een lange stok die tegen het hek leunde: een stok met een emmer eraan, om water uit de sloot te scheppen, voor de schapen. Een emmer van 10 liter. Hij ging vijf keer heen en weer tussen de sloot en de rode bak. Toen hij klaar was lag er 50 liter slootvocht klaar voor de volgende dag. Daar moesten 80 schapen het mee doen. Schapen drinken namelijk niet zo veel. En ze drinken slootwater dus. Had ik toch niet verwacht. Want slootwater is toch niet iets wat je je als drinkbaar voorstelt, al zijn het ‘maar’ schapen. Sloten hebben een dikke deken kroos, waar lucht noch licht doordringt. Het dekt een soort soep af, een bruinig iets dat vreselijk stinkt. Of stinkt het alleen als je roert? Dat moest ik toch een keer gaan verifiëren.

De boer had zojuist een controleur van het ministerie van landbouw over de vloer gehad. Die wou weten of hij een huurcontract op schrift had met de buurman verderop op wiens land zijn schapen af en toe graasden. ‘Waarom moet u dat weten?’ zei de boer terecht. ‘Als u dat niet heeft, dan dient u bij elke overplaatsing van uw dieren — elke keer dat u de schapen naar het weiland van de buurman brengt — een week van tevoren een vergunning aanvragen.’ De boer zijn mond was ervan open gezakt. Terwijl hij wel wat gewend was, wat onnodige regeltjes betreft. De week ervoor was er al zo’n ambtenaar, met een meetapparaatje in de hand, die kruipend in de wei het gras was komen meten. ‘Voor de ganzensubsidie,’ had hij er nog bij gezegd. De boer zou geld krijgen voor elke millimeter gras die de wilde ganzen van zijn akkers hadden gesnoept.

Daar moest hij het tegenwoordig van hebben: milieusubsidies. Want van het boeren kwam je met fatsoen niet meer rond. Het leek wel een complot van hogerhand. Alles wat hij boerde werd streng aangepakt en zwaar belast, maar als hij de natuur een handje hielp dan kreeg hij daar wat voor. Ook niet veel, maar toch. Het zette hem aan het denken. Zijn koeienstapel had hij jaren geleden al verkocht, vanwege het mestquotum dat niet meer op te hoesten was. Nu had hij maar wat schapen, die hij aan de straatstenen niet kwijt raakte: wol kwam uit Australië en schapenmelk bliefden Nederlanders niet. Alleen aan het vlees kon hij nog een stuiver verdienen. Meer een tijdrovende hobby dan een volwaardige baan, zou je kunnen zeggen.

Op de weg terug sprong hij even over de sloot naar de reep weiland ernaast, die aan een andere boer toebehoorde. Bij de terugsprong zag je dat hij een kievietsnest onder zijn arm klemhield, als een kostbare schat die zeker niet in het water mocht vallen. Hij plaatste het nest op zijn land, tussen het gras. ‘Zo,’ dacht hij tevree, ‘weer 150 euri binnen.’ De ouders zouden de eieren wel weer vinden, dacht hij. Hij had het al zo vaak gedaan.

Fluitend koerste hij met rasse stappen naar zijn stulpje. Tijd voor een bakkie en een tukkie, zo in zijn luie stoel. Gelukkig was het oonenseizoen voorbij. Dan was hij de hele nacht in de weer met het verlossen van de lammetjes. Nu moest hij alleen nog maar straks de late avondronde doen.

Oud Zeikwijf
Beroepsbrokkenpiloot. Vloog nochtans op haar achtste reeds rakelings langs bergkammen om berggeitjes en bergmarmotjes te tellen. Is tot haar eigen verdriet gemodelleerd naar haar vader, een onbehouwen Italiaanse charmeur met een groot hoofd en een passie voor even belachelijke als tijdrovende hobby’s. Komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Heeft in Japan gewoond. Woont sinds begin jaren ’80 in een boomhut op het Waterlooplein in ‘Magies Centrum Amsterdam’, van waaruit ze haar schrijfsels via rooksignalen aan de redactie doorseint. Ze schrijft ook voor AT5, Sargasso en voor Kutbinnenlanders. En op haar eigen stukje internet: oudzeikwijf.com.

27 Reacties

  1. Ik fietste net door het dorp — heerlijk weer is het — en daar ontmoette ik de correctrice van het blad Nurks, die mij intiem bekend is.
    ‘Het onenseizoen is gelukkig weer voorbij!’ schreeuwde ze me toe.
    ‘Het wát?’ vroeg ik. Ik stopte.
    ‘Het onenseizoen,’ zei ze.
    Ik had geen flauw idee waarover ze het had, maar we hebben gezellig nog een kopje koffie gedronken.

  2. ‘Dank u, lief Oud Zeikwijf!’ zegt de correctrice. Zij kende het woord niet, zocht het op maar kon niets vinden. Ze dacht nog: moet het misschien ‘oânen’ zijn?

  3. Dwars volk toch, dat boerenvolk. Met die dubbele o. Das toch nergens voor nodig? Ik vind het een beetje aanstellerij, als ik eerlijk ben. Elk normaal mens zou onen schrijven. Maar niet de boer. Nee, die moet weer zo nodig oonen schrijven.

  4. Als het uit de Beemster komt, dan zou je het als ‘oânen’ moeten spellen, denk ik, want zo zal die boer het wel gezegd hebben.
    Je kunt dit controleren door bij diezelfde boer weer eens langs te gaan, en te zeggen: ‘Meneer! Stel dat ik Roos heet. Roos. Hoe roept u me dan voor de koffie?’
    ‘Roâs, bakkie?’
    Wedden?

  5. Maar dat heb je gevonden in een zeer oud woordenboek, geef het maar deegelik toe!
    Maar bedankt, ik heb weer een oud woord geleerd!

  6. Ik heb in de jaren ’70 een jaartje Nederlandse les gegeven aan Spaanse gastarbeiders. Die werkten bij de Hoogovens. Daar was een boekje bij, bij die lessen, met een plaatje van een bus waaronder stond: ‘autobus’. En een plaatje van een stel sigaretten, waaronder stond: ‘rookwaren’.
    Dat waren nog eens mooie tijden!

  7. Wat leuk dat Molovich De Penis weer heeft geüpload! Ik durf niet ter plekke te reageren, want dan ben ik de first, maar jeminee, wat is dat stuk goed. Molovich is geniaal. Het is echt zo.

  8. Oonen is inderdaad internettaal, @berend. “Ik oon jou”, betekent dat iemand van jou is. Logisch, als je bedenkt dat het dus van oonen komt, dat lammeren baren betekent. Het lam is in de joods-christelijke traditie een volgzaam beest. ‘Ik oon jou’ kan zeer vernederend uitgelegd worden.

    In het verlengde hiervan ligt het woord poond. Het betekent hetzelfde. Het begon als spelfout. Inmiddels zeggen meer mensen poond dan oond. Er is zelfs een omroep naar vernoemd. Poond, de omroep van GeenStijl, betekent dus eigenlijk ‘gebaard lam’.

  9. Ik dacht dat je Pow Ned zei, zo van “Pow! Pow! Daar gaat Ned!” oftewel: daar gaat Nederland naar de filistijnen.
    Ik moest eens weer gaan opzoeken wie of wat die filistijnen toch waren. Ergens vaag kan ik me iets herinneren van bijbelles op de kostschool…

    1. De Filistijnen waren een oosters zeevolk dat grensde aan het oude Israël, ten tijde van het Oude Testament. Zij zouden een hoge beschaving hebben gehad, ze konden prachtige schepen bouwen, het handigste gereedschap en aardewerk ontwikkelen en ze brouwden zelfs een soort honingbier dat vrij lang kon worden bewaard.
      Helaas vereerden de Filistijnen ook heidense afgoden zoals Baäl en Dagon en waren ze constant in oorlog met de Israëliërs, zie bijvoorbeeld Simson, Samuel, Saul en David, die ze wilden onderdrukken of soms zelfs verdelgen! Als er oorlogen uitbraken dan werden die de ene keer door Israel gewonnen en de andere keer door de Filistijnen.
      De uitdrukking, ‘Dat gaat naar de Filistijnen’, betekend dan ook dat dingen kapot gaan en dat lijkt hier ook grotendeels met het Nederlandse boerenbestand te gaan gebeuren!
      Allerlei linkse klimaatverbeteraars zouden namelijk het liefste de boerengemeenschap hier opheffen, om zogenaamd stikstof mee te bestrijden en Nederland verder volstoppen met 1.000.000 woningen!
      Maar zoals de Vrouwe van Stavoren ondervond, die goud, juwelen en aards bezit verkoos boven een schip vol graan, kun je hier niet eens zonder boeren daar je zelfs stenen niet kunt opeten, in plaats van brood!

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *