Jacob en Elisabeth van der Vrede waren samen in Onder de Eikenboom geplaatst.
Geplaatst, dat betekent: onvrijwillig opgenomen.
Totaal vervuild waren zij uit het Haarlemse arbeidershuisje gehaald. Bij het leegruimen van de woning had de brandweer een grote hoeveelheid geld gevonden, verstopt op de vreemdste plaatsen. Dat was maar goed ook, want verzekerd waren zij niet.
En Jacob, die onder de vreemde uitslag zat, moest een dure behandeling ondergaan.
‘HEER, onze Heer, hoe heerlijk is op aarde uw grote Naam, uw kracht, uw majesteit!’ Met lange uithalen, geheven handen en statige tred danste Elisabeth zingend door de kamer. Jacob siste haar toe vanachter de tafel. Dat ze moest gaan zitten. ‘Ach Cor,’ sprak Liesbeth met liefde in haar ogen, ‘de mensen gaan zo naar huis, rustig maar.’
Jacob begon te proesten en hoesten toen hij Elisabeth opnieuw, en nu luider, richting hun tafel riep.
Elisabeth, die feilloos aanvoelde wanneer het haar Cor te veel werd, trad kordaat op. Midden in de huiskamer bleef zij staan en sprak op luide en duidelijke toon: ‘Lieve dames en heren, wij vonden het echt héél gezellig dat u langskwam, maar het wordt tijd dat u weer naar uw eigen huis gaat. Cor en ik moeten nog boodschappen doen en de kinderen komen zo uit school.’
Hoewel men in Onder de Eikenboom wel wat gewend was, en in de regel niet snel reageerde op oproepen van deze aard, wekte de oproep toch enige beroering. Hendrik Olieslager begon vals te lachen en mompelde dat hij een hekel aan kinderen had. Tante Jo, de 93-jarige nog levende helft van een tweeling, riep dat een goede moeder warme melk klaarmaakte wanneer haar kinderen thuiskwamen in de winter. Daarna riep tante Jo luidkeels om de zuster. ‘Zusterrrrrr!!!! Zuuuusterrrrr!!’
Het geroep van tante Jo werd niet gehoord. Tenminste, niet door een zuster. Meneer Van Dam werd wakker van het ge-zuster van tante Jo en begon een vrolijk wijsje. ‘Weet je wat een aap op zee doet? Zich vlooien, uit weemoed.’ Meneer Rutte, tafelgenoot van meneer Van Dam begon te schelden: ‘Houd toch je bek, vuile NSB-er!!’
‘Zusterrrrrrrr!!!’ gilde tante Jo nu.
‘Weet je wat een aap op zee doet, zich vlooien in de wind!’ zong meneer Van Dam.
Jacob van der Vrede sloeg de handen voor zijn ogen. ‘Ga nou zitten Liesbeth!! Ga nou toch godverdomme eindelijk eens zitten!!!’