De ademhaling van de frêle, lange man in het metalen bed was niet alleen zichtbaar, ze was voelbaar. Ergens, diep in de borstkas blies iedere ademtocht belletjes. ‘Reutelen’ wordt het wel genoemd. Het is een geluid dat bij toehoorders de reflex oproept om de bronchiën schoon te kuchen.
Niet bij Herman, de oude man die daar al dagen bijna onbeweeglijk en met gesloten ogen lag.
De huid bijna doorschijnend, de ogen diep verscholen in, naar het nu leek, buitenproportioneel grote kassen en het witte haar netjes achterovergekamd.
Herman sliep niet en Herman was niet wakker. Herman zweefde ergens, op de grens tussen hier en daar.
‘Het was zo mooi met jou, Herman,’ sprak een zachte stem. ‘Je bent een goede man.’
De vrouw naast het bed hield de linkerhand van Herman met haar beide handen omsloten. De duim van haar rechterhand aaide zacht over benige knokkels.
Herman trok even met zijn hoofd als iemand die onverwacht in zijn gezicht aangeraakt wordt, fronste een moment de wenkbrauwen, opende zijn mond maar zei niets.
Met een diepe zucht trok Herman zich weer terug.
De oude vrouw stond op en opende een van de grote ramen. Warmte van de zomerzon, de wind en geluiden van de straat dreven nieuwsgierig de verder bijna lege kamer binnen.
Een snerpende brommer, het hoge ijle tsjirpen van stadsvogels en het wegstervende geluid van luidruchtige, fietsende kinderen benadrukten des te meer dat buiten deze kamer het leven gewoon doorging.
‘Als ze maar niet met z’n drieën naast elkaar fietsen, het is zo druk op straat,’ dacht Joke terwijl zij zich omdraaide en weer ging zitten op de stoel naast haar Herman.
Voor zij opnieuw de handen van haar man pakte, veegde zij het klamme voorhoofd van Herman met een lauw washandje schoon en bevochtigde zijn droge lippen met een wattenstaafje gedrenkt in het vocht van limoen.
‘Joke?’
‘Ja Herman, ik ben hier. Ik ben hier, jongen.’
De ademtocht die volgde leek oneindig lang te duren. Hierna volgde nog één ongecontroleerde, schokkende beweging van zijn borst en daarna werd het stil.
Joke snikte.
‘Ach Herman. Het is niet dat ik je de rust niet gun.’
‘Maar ik had je zo graag nog wat langer bij me gehouden.’
Uit haar tas pakte Joke een witte zakdoek met fleurige geborduurde bloemetjes, stond op en liep naar het raam. En terwijl de kinderen buiten verder speelden, de vogels nog harder hun best leken te doen om boven het geluid van het altijd zo gehaast klinkende stadsverkeer uit te komen keek Joke op naar de blauwe hemel.
Ze wist het zeker.
Het was goed zo.