Het was al een klein uurtje donker toen ik door de straten van Zwolle liep. Eerst langs het langs het spoor, daarna via het rugbyveld richting het dijkje naast het Almelose kanaal naar het Wezelandenpark. Ik luisterde naar een gesprek over het ergste jaar ooit in het menselijk bestaan, voor zover bekend. Het jaar 536 na Christus. Vermoedelijk was het een uitbarsting van de Krakatau die ervoor zorgde dat het Noordelijk halfrond gedurende anderhalf jaar van de zon werd afgeschermd door een gigantische stofwolk. Anderhalf jaar lang was de aarde in een asgrauwe duisternis gehuld. De Romeinse senator Cassiadores schreef dat er geen schaduwen meer waren. De Byzantijnse historicus Procopius, die de secretaris van de Romeinse keizer was toen de Goten Rome belegerden, schreef dat de zon licht gaf zonder helderheid, zoals de maan. De bomen misten hun bladeren, de takken hun vogels. Doordat de huid van de menselijke aardbewoners geen vitamine D aanmaakte, brokkelde het afweersysteem af zodat hele dorpen uitstierven aan de pest of wat voor ziekte ook. Als ze al niet van de honger waren omgekomen, want van Japan tot Ierland mislukten de oogsten. In Scandinaviƫ werd er goud geofferd in de hoop de goden te bewegen de zon weer terug te geven. Je zou denken dat het einde der tijden was aangebroken. Je kon niet weten dat je het licht ooit nog in het water zou zien schitteren. Dat het ooit nog lente zou worden. Dat de bloesem zou terugkeren en de vogels en de warmte van de zon op je huid.