Muscidae

Mevrouw Hazenkraak was niet dol op vliegen. Sterker nog: als een dezer onverlaten zich in haar binnenhuizelijk lebensraum waagde, had mevrouw Hazenkraak license to kill.
Vanmorgen ging het anders aan toe. Mevrouw Hazenkraak zat prinsheerlijk op de betonnen plaat op de iertank  thee te drinken toen een vlieg in de beker viel. Prompt poogde mevrouw Hazenkraak het beestje te redden, door haar met een potlood uit de vloeistof langs de rand omhoog te duwen.
3 pogingen had ze nodig. Het beestje viel er telkens weer in.
Uiteindelijk lukte het om het zielige ding op de tafel te leggen.
Daar zat geen spoortje leven meer in, zo leek het.
“Levend verbrand in de te hete thee” stelde mevrouw Hazenkraak vast na die temperatuur empirisch met haar vinger te hebben gemeten.
Niet verchikkelijk heet, maar te heet voor een vlieg.

Ze liet de vlieg toch even onberoerd op tafel liggen. Je wist maar nooit. Als katten negen spreekwoordelijke levens bezaten, dan hadden vliegen er honderd, sprak ze uit ervaring.
Na een tijdje ontwaakte de arme drommel uit haar coma. Mevrouw Hazenkraak duwde haar voorzichtig op haar pootjes, en liet haar zo onbekommerd drogen in de ochtendbries.

Zij vroeg zich wel eventjes af (zij had niets anders te doen) of het niet gevaarlijk was voor een doodzieke vlieg, zo op tafel. Een kind kon bruusk speelgoed op tafel leggen, om maar iets te noemen.
Zij zat echter tussen kinderen en kleinkinderen, om een anglicisme te misbruiken.
Zij overwoog om het beestje op de paal van de poort te leggen. “Maar dan zien de vogels haar.” Nee dus.
Toen ze weer omkeek was de vlieg weg.
Mijnheer Hazenkraak, die er ondertussen bij was gekomen, had zijn sudoku pal daarop gelegd.

Mevrouw Hazenkraak dronk de thee gewoon op en ging verder tot de orde van de dag.

3 Reacties

  1. Waarom de vlieg ooit is geschapen blijft voor mij een raadsel. Datzelfde geldt voor de luis en de kakkerlak. Had de Here niet wat smakelijker schepsels op aarde kunnen zetten?

    1. In de Bijbel werden er, nadat de Exodus van het joodse volk had plaatsgevonden, in Deut. 14:4-6 allerlei wetten gemaakt om te verhinderen dat het volk zou ontsporen en hier wordt dan ook aangegeven welke dieren zij wel en niet mochten eten in de vorm van rein en onrein:

      Het doel van deze wetgeving aangaande reine en onreine dieren was heiligheid, in overeenstemming met de heilige God.

      Le 11:44 want Ik ben de HEERE, uw God. U moet u heiligen en heilig zijn, want Ik ben heilig. U mag uzelf niet verontreinigen met al de kruipende dieren die zich over de aarde voortbewegen.
      Le 11:45 Want Ik ben de HEERE, Die u uit het land Egypte heeft laten vertrekken, opdat Ik u tot een God ben. U moet heilig zijn, want Ik ben heilig. (HSV)
      De 14:2 Want u bent een heilig volk voor de HEERE, uw God. De HEERE heeft ú uit alle volken die op de aardbodem zijn, uitgekozen om voor Hem een volk te zijn dat [Zijn] persoonlijk eigendom is.
      De 14:3 U mag niets eten wat een gruwel is. De 14:4 Dit zijn de dieren die u eten mag: het rund, het schaap, de geit, (HSV)

      Landdieren

      De Israëliet mocht alleen reine landdieren tot voedsel nemen. Reine landdieren zijn die welke zowel herkauwen als gespleten hoeven hebben (Lev. 11:2-3).
      Dit zijn bijvoorbeeld, volgens Deut. 14:4-6, het rund, het schaap, de geit, het hert, de gazelle, de reebok, de steenbok, de spiesbok, de antilope en de gems.

      Schapen waren voor de Israëliet reine dieren. Ze mochten gegeten en geofferd worden. Schilderij: Bij de schapen. Van Adolf Eberle (1843-1914).
      Wanneer een landdier geen hoeven had die in tweeën gespleten was, of niet herkauwde had de Israeliet het voor onrein te houden en mocht hij het niet eten. De hoeven moesten geheel gespleten zijn (Lev. 11:26).

      Tot de onreine dieren behoren vleeseters, zoals katachtigen, en ook, volgens Lev. 11: 4-8, de kameel (herkauwt, geen gespleten hoeven), de klipdas (idem dito; Statenvertaling: ‘konijntje’), de haas (idem dito), het varken (herkauwt niet, wel gespleten hoeven; Statenvertaling: ‘zwijn’).

      Al wie ze aanraakte, was onrein (Lev. 11:26). “Van hun vlees mag u niet eten en hun kadavers niet aanraken; ze zijn voor u onrein.” (Lev. 11:8; vgl. Deut. 14:3,7-8)

      Alle zoolgangers onder al de dieren die op vier poten gaan, waren voor de Israëliet onrein (Lev. 11:27). “Al wie hun kadaver aanraakt, is onrein tot de avond. En wie hun kadaver draagt, moet zijn kleren wassen en is onrein tot de avond; ze zijn voor u onrein” (Lev. 11:28).

      De kruipende landdieren, die zich over de aarde voortbewegen, hetzij op de buik of op poten, waren afschuwelijk en onrein voor de Israëliet (Leviticus 11:29-31; 41-44), zoals de mol (Statenvertaling: ‘wezeltje’), de muis, elke soort pad (Statenvertaling: ‘de schildpad naar haar aard’), de gekko (Statenvertaling: ‘zwijnegel’), de varaan (Statenvertaling: ‘krokodil’), de hagedis, de skink (Statenvertaling: ‘slak’) en de kameleon (Statenvertaling: ‘mol’).

      Ze mochten niet gegeten worden. “Al wie ze aanraakt als ze dood zijn, is onrein tot de avond” (Lev. 11:31). “U mag uzelf niet tot een afschuw maken met al die kruipende dieren die zich zo voortbewegen, en u mag zich daarmee niet verontreinigen zodat u daardoor verontreinigd wordt, want Ik ben de HEERE, uw God. U moet u heiligen en heilig zijn, want Ik ben heilig” (Lev. 11:43-44).

      Deze kruipende dieren (mol, muis, pad enz.) kwamen in woningen dikwijls voor. Wanneer ze, stervende of reed gestorven, op of in iets vielen (pan, pot, kleed, zak) was dit onrein tot de avond. Het moest in water worden gelegd (Lev. 11:32). Een aarden pot, onrein geworden, moest gebroken worden. Voedsel en drank uit zo’n pot (vat, kruik) was onrein. Ook de verontreinigde oven en de bakpan moesten stukgebroken worden (Lev. 11:35). Een bron of waterput of zaaigoed (zaaibaar zaad) zou door het dode dier niet verontreinigd raken, het zou rein blijven. “Maar als er water op het zaad gegoten wordt, en er valt [iets] van hun kadaver op, dan is dat voor u onrein.” (Lev. 11:38)

      Waterdieren

      De Israëliet mocht alleen reine waterdieren tot voedsel nemen. Reine waterdieren zijn die welke zowel vinnen als schubben hebben (Lev. 11:9; Deut. 14:9).

      Wanneer een waterdier geen vinnen of schubben had, was het voor de Israëliet onrein en afschuwelijk en mocht hij het niet eten (Lev. 11:10-12; Deut. 14:10). Onrein en afschuwelijk zijn derhalve mosselen, kreeften, enz.

      Lev. 11: 10 maar alles wat geen vinnen of schubben heeft in de zeeën en in de beken, van alles wat in het water wemelt en van alle levende wezens die in het water leven, die zijn voor u iets afschuwelijks.
      Lev. 11: 11 Ja, iets afschuwelijks zijn ze voor u. Van hun vlees mag u niet eten, en hun kadavers moet u verafschuwen. Lev. 11: 12 Alles wat in het water geen vinnen en schubben heeft, is voor u iets afschuwelijks. (HSV)

      Vogels

      De arend was voor de Israëliet een onrein dier. Afgebeeld is de steenarend of de goudadelaar. Golden Eagle, schilderij van Joseph Wolf (1820-1899)
      De Israëliet mocht alleen reine vogels en reine gevleugelde dieren eten (Deut. 14:11,20). Als onrein en afschuwelijk gevogelte wees God aan (Lev. 11:13-19; Deut. 14:12-18; 21:12) de arend, de lammergier (Statenvertaling: ‘havik’), de monniksgier (Statenvertaling: ‘zeearend’), de buizerd (Statenvertaling: ‘gier’), elke soort kiekendief (Statenvertaling: ‘kraai’), elke soort wouw, elke soort raaf, de struisvogel (Statenvertaling: ‘struis’), de velduil (Statenvertaling: ‘nachtuil’), de meeuw (Statenvertaling: ‘koekoek’), elke soort valk (Statenvertaling: ‘sperwer’), de steenuil, de visarend (Statenvertaling: ‘duikertje’), de ransuil (Statenvertaling: ‘schuifuit’), de kerkuil (Statenvertaling: ‘kauw’), de kraai (Statenvertaling: ‘roerdomp’), de aasgier (Statenvertaling: ‘pelikaan’), de ooievaar, elke soort reiger, de hop en de vleermuis. Dit zijn voornamelijk roofvogels en aasvogels.

      Over het ‘kruipende gevogelte’ (Deut. 14:19 Statenvertaling), dus kruipende dieren die vleugels hebben, zie volgende paragraaf.

      Insecten

      De op vier voeten kruipende, kleine gevleugelde dieren waren bijna alle onrein voor de Israëliet, hij mocht ze niet eten (Lev. 11:20, 23-25; Deut. 14:19).

      De 14:19 Ook al het kruipend gevogelte zal ulieden onrein zijn; zij zullen niet gegeten worden. (SV) De 14:19 Ook alle gevleugelde insecten zijn voor u onrein; ze mogen niet gegeten worden. (HSV)
      Van alle gevleugelde insecten die op vier poten gaan en die naast hun poten een stel springpoten hebben om daarmee over de grond te springen, mocht de Israëliet de volgende soorten wel eten: elke soort veldsprinkhaan (Statenvertaling: ‘sprinkhaan’), elke soort sabelsprinkhaan (Statenvertaling: ‘solham’), elke soort krekel (Statenvertaling: ‘hargol’) en elke soort doornsprinkhaan (Statenvertaling: ‘hagab’) (Lev. 11:21-22).

      Door de kruipende gevleugelde dieren zou de Israëliet zichzelf kunnen verontreinigen. “Al wie hun kadavers aanraakt, is onrein tot de avond. En al wie een deel van hun kadaver draagt, moet zijn kleren wassen en is onrein tot de avond. En al wie [een deel] van hun kadaver draagt, moet zijn kleren wassen en is onrein tot de avond.” (Lev. 11:24-25).

      Van Johannes de Doper lezen wij dat hij sprinkhanen als voedsel nam.

      Mt 3:4 Hij nu, Johannes, droeg een kleed van kameelhaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing. (TELOS)
      Kadaver
      Een wettelijk eetbaar dier werd onrein als het gestorven was. De Israëliet mocht geen enkel kadaver (Statenvertaling: ‘dood aas’) eten.

      De 14:21 U mag geen enkel kadaver eten. Aan de vreemdeling die binnen uw poorten is, mag u het geven om het te eten, of verkoop het aan een buitenlander. Want u bent een heilig volk voor de HEERE, uw God. U mag een bokje niet koken in de melk van zijn moeder. (HSV)
      Wie een dierlijk kadaver aanraakte, het droeg of daarvan at, was onrein tot de avond.

      Le 11:39 En wanneer [een] van de dieren die u tot voedsel dienen, doodgaat, is hij die zijn kadaver aanraakt, onrein tot de avond. Le 11:40 Wie iets van zijn kadaver eet, moet zijn kleren wassen, en is onrein tot de avond, en wie zijn kadaver draagt, moet zijn kleren wassen, en is onrein tot de avond. (HSV)

      Niettemin is de vleermuis niet bepaald een onrein dier daar hij talloze schadelijke insekten voor de mensheid verdelgd!

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *