De dag nadat ik Moeders Lichaam kocht, zaten mijn vrouw en ik op het dak van ons huis. Wij keken uit over onze wijk. Hier, onder deze barmhartige zon, waren ooit mammoeten geveld, oorlogen gevoerd en vlonders getimmerd. Van die laatste had ik er nog geen maand geleden vier gekocht. Bij de Praxis om precies te zijn.
De vlonders vormen samen een bescheiden dakterras. We moeten alleen nog iemand vinden om een hekje te bouwen, zodat het ook daadwerkelijk op een dakterras gaat lijken. Als er dan ook nog iemand een deur kan maken, zodat we niet steeds door het raam moeten klauteren, zijn we helemaal gelukkig. Hekje en deur mogen door dezelfde persoon gemaakt worden, maar het hoeft niet.
Ik las in Moeders Lichaam van Joris van Casteren. Mijn vrouw las een ander boek. Onze kat las de krant.
‘Hallo!’ riep een stem die ik herkende als de stem van buurjongetje T. Ik keek om. Buurjongetje T. en zijn broertje B. stonden op het dak van hun huis. Nam ik aan. Ik zag twee contouren die niet boven het rieten hek uit staken waar ze achter stonden.
‘Waarom zitten jullie op het dak?’, zei T.
‘Om van de ochtendzon te genieten’, zei ik. ‘Jullie staan toch ook op je dak?’
‘Wij staan niet op ons dak’, zei B., ‘wij staan op ons balkon.’
‘Wat is het verschil?’, zei ik.
‘Jullie hebben geen hek’, zei B.
‘Wij geloven niet in begrenzingen’, zei ik. B. negeerde mijn opmerking. ‘Jullie moeten een hek laten bouwen’, zei hij, ‘dan hebben jullie ook een balkon.’
Na deze opmerking ging hij terug naar binnen. Zijn taak zat erop. Hij had gezegd wat hij moest zeggen.
‘Bedankt voor de tip’, zei ik nog. Maar hij hoorde het niet.