Aan de Deur #2

“Hai,” zei de man, zich omdraaiend naar de openzwaaiende deur, “Pardon. Ja. Ik bedoel, ik zag u staan, en… Wel, het spijt me dat ik in uw tuin stond te urineren.”

Hij kuchte, keek of zijn rits goed dicht zat, zag dat dit niet het geval was, draaide zich weer weg, kuchte nogmaals en sloot met een hop op zijn tenen en een rrrrrrrrits de broek af.

“Ziet u,” draaide de man zich weer terug om naar de deur, “Het is de leeftijd he. Zo’n vergrijzing, en nergens een openbaar toilet te vinden! Wat denken ze dan? Dat ik maar lukraak bij mensen ga aanbellen?”

Hij kuchtte weer ongemakkelijk.

“… Ik bedoel, de reden dat ik nu aanbel, is, nou ja, het zit zo: ik ken u. Maar u kent mij niet,” zei hij snel met een geruststellend gebaar.
“Dat is de reden waarom ik niet aanbelde om te… Ehh… Vanwege mijn behoefte. En ik wilde niet dat u dacht dat ik alleen aanbelde omdat… Nou ja, wat ik te zeggen heb: ik heb een… Andere behoefte. En die is misschien een beetje raar.”

Hij vouwde zijn handen en keek afwachtend naar de persoon in de deuropening.

“Ik bedoel, ik wilde niet dat u zou denken dat ik extra raar was door bij u te plassen. Geen goed begin, haha! Hoe moet ik u eigenlijk noemen? Uw soort? Mini-mensen? Dwergen? Mag dat? Of moet ik gewoon “Mensen” zeggen, tussen aanhalingstekens? Ik bedoel uw soort. Niet racistisch bedoeld. Maar het gaat om…”

De gezichtsuitdrukking van de persoon in de deuropening leek haast te noden. De man ging snel verder, to the point:

“Dwergensport. Het is helemaal de rage. Dwergenworstelen, dwergwerpen, ik vond dat allemaal… Nou ja, ik weet zeker dat u, van alle soorten mensen, het met mij eens zou zijn: banaal. Maar dwergvoetbal!”

De man sloeg zijn handen ten hemel, en lachte de lach van gelukzalige ontdekking.

“Nou ja, dat heeft gewoon stijl. En het is nog leuk ook! Op een onschuldige manier. Dus,” ging hij verder, wat ernstiger kijkend, “Nou, ik heb onderzoek gedaan. Voor een nationaal dwergvoetbalteam. Maar zoveel dwergen zijn er niet in Nederland. Met de juiste… In de juiste, ehh, leefhoeveelheid. Ouderdom. Jaren,” verduidelijkte hij.

De man draaide zich weer om, en bewoog zich iets naar links om de personenbus te zien die achter de conifeer geparkeerd stond.

“Ik heb er al tien,” fluisterde hij, om zich heen kijkend, het aanhalingstekensgebaar makend met zijn vinger: “Mensen.”

Hij wierp weer zijn handen op naar de hemel, maar dit keer als een uiting van frustratie: “Maar je hebt er elf nodig! Voor een team! En ik heb overal gezocht, en… Nou ja, hier ben ik dan. Ik heb u nodig. Daar, ik heb het gezegd, het is eruit, al mijn kaarten liggen, hartstikke bloot, op tafel.”

De man knikte langzaam.

“Ik zie dat u twijfelt. Bedenkingen heeft. Ik zeg het eerlijk, zoals ik het zie: ik zie geen enthousiasme. En dat begrijp ik. Zomaar uit het niets! Maar: het veld is aangepast. Dat is één. Het is een stuk kleiner. Omdat jullie… U, natuurlijk, ehh… Kortere benen hebben. Heeft. Dan normaal. Niet dat dit niet normaal is! Ik denk zelfs MEER dan normaal. Zeker in dwergenvoetbal.”

De man kuchtte.

“Daar. Kijk. In die bus. Daar zitten ze. Ziet u die blikken? Dat is…”

Hij kneep zijn ogen samen, en tuurde naar de bus.

“Angst. Angst, dat u nee zegt. Dat wij een team van tien man zijn. En dat is geen dwergenvoetbalteam. Ik zeg het u eerlijk, zodat u ook weet dat het hier om een serieuze tak van voetbal gaat: mannen, vrouwen en dwergen. Allemaal elf spelers. Juist omdat we u serieus nemen. Dit is geen kolder. We doen het niet met zeven dwergen ofzo.”

De man wachtte op een antwoord wat niet kwam, dus beet hij op zijn lip en dacht wat na.

“Blinden. Blindenvoetbal! Dat bestaat ook. Gehandicapten. Paah, raah, lym, pisch,” lettergreepte hij het woord uit elkaar.
“Mongolen zelfs. Van die geestelijk gehandicapten, weet u wel. Ik weet niet of dat er ook 11 zijn. Daar ga ik niet over. Maar mannen, vrouwen EN dwergen: allemaal 11. Omdat we willen dat u serieus genomen wordt.”

De man zijn lippen krulden omhoog.

“Serieus genómen wordt,” herhaalde hij, met de klemtoon op genomen, “Gheh. Weet u wel, zoals met seks. Niet dat ik,” verontschuldigde hij zich snel, “… Maar gewoon, dat u weet, met ons wordt ook gelachen! Het is niet allemaal ernst! Het is ook…”

De man keek sip. Hij begon hier een verloren strijd in te herkennen. Nog zo’n hindernis naar een voltallig nationaal dwergenelftal.

“Nou ja, dat u het weet. Ik zie dat u bedenkingens… tijd nodig heeft. Ik had een visitekaartje voor u, maar… Nou ja, toen ik u zag, bij dat raam, er was wat paniek en… Nou ja, u ziet het zelf denk ik ook wel. Alles is nat. Maakt niet uit, ik heb nog wel een doekje in de bus. Wij staan ook op internet. Alstublieft, ik weet dat dit een slechte, of nou ja, niet zo’n goede…”

Hij haalde diep zuchtende adem, en zei met een komisch bedoeld stemmetje: “Niet! De! Beste! Eerste! Indruk!”
Met elk woord liet hij zijn hoofd naar een andere schouder zakken.

Hij glimlachte, haalde zijn wenkbrauwen op, vond geen aansluiting, zuchtte dus weer en ging verder: “Nou ja, jammer. U zou een aanwinst zijn. U bent echt heel klein. Het zou jammer zijn voor het dwergenvoetbal als ik… Nou ja, in de weg zou staan. Niet dat ik vind dat ik… Maar… Nou ja, wat ik zeggen wil, ik snap het. Probeer het te begrijpen,” verbeterde hij zichzelf, want snappen deed hij het natuurlijk nooit niet, en zou hij ook nooit niet, nevernooit niet ooit, OOIT nog doen.

Dwergen.

2 Reacties

  1. Maar gaat dit om dezelfde deur als die van het vorige stukje? Daar stond toch ook iemand in de tuin te urineren? Is die hele rij dan nu verdwenen?

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *