Afgelopen woensdag rond de klok van twee, sprak ik voor de duur van een klein half uur vloeiend Chinees. Hoe dat zo kwam, ik durf het u niet te zeggen. Soms gebeuren die dingen. Helaas had ik niemand in mijn buurt om Chinees tegen te spreken. Of beter gezegd: er waren genoeg mensen in mijn buurt, niemand van hen was het Chinees machtig, vermoedde ik. Mijn vermoeden werd bevestigd toen ik in het Chinees opmerkte dat het verdomd koud was voor het begin van de lente: ik kreeg enkel glazen blikken toegeworpen.
Omdat ik instinctief aanvoelde dat ik snel moest zijn wilde ik van deze situatie profiteren, besloot ik de Chinese ambassade op te bellen.
Op zoek naar een telefoonnummer tikte ik op Google ‘ambassade China’ in. Google stelde niet teleur: binnen een halve seconde kreeg ik alle gegevens die ik nodig had om de ambassade van de Volksrepubliek China in Den Haag te bellen.
De Ambassade van de Volksrepubliek China had erg slechte recensies op Google. Ze kregen twee van de vijf sterren. Aan de recensies te zien lag dit vooral aan hun bereikbaarheid. Die liet nogal te wensen over. Belangrijkste bezwaar: ze namen nooit op. Je kon bellen tot je een ons woog. Woog je inmiddels een ons en namen ze op, dan bleken ze enkel Chinees te spreken. Dat was voor veel mensen een bezwaar. Maar voor mij was dit juist dé reden om ze te bellen!
De telefoon ging over. Een computerstem vroeg of ik een visum wilde aanvragen of iemand wilde spreken. Ik koos het tweede en kreeg een wachtmuziekje voorgeschoteld. Chinese opera. Ben ik geen fan van, mag u gerust weten. De vrouw zong over een berg waarvan ze de top maar niet kon bereiken. In de tussentijd las ik de recensies op Google. Mocht ik iemand te spreken krijgen, zo las ik, dan stond mij een bureaucratische hel te wachten: ze geven nergens antwoord op en sturen je van het kastje naar de muur. Een vrouw die zich Yingying Lou noemde, kreeg zelfs het verzoek om in het verleden terug te bellen!
Opeens werd er opgenomen. ‘Jawohl’, zei een stem aan de andere kant van de lijn. In het Chinees, wat mij enigszins bevreemde. Ik wist dus niet dat je in het Chinees Duits kon spreken. Ik stelde me voor en zei dat ik vereerd was met een representant van de Volksrepubliek China te mogen spreken. De man aan de andere kant van de lijn bedankte mij en vroeg me waarvoor ik belde.
‘Nou’, zei ik, ‘zijn jullie ook zo blij dat de lente officieel is begonnen!’
‘Wis en waarachtig’, zei de man aan de andere kant van de lijn, ‘het zat er natuurlijk al lang aan te komen en voor ons is het geen verrassing, maar het is mooi dat het nu ook in de rest van de wereld begint op te vallen. We zijn ervan overtuigd dat president Xi ons helpt van de Chinese lente een schitterende Chinese zomer te maken.’
‘Mooi, mooi’, zei ik, ‘ik hoop ook dat al jullie smerige gewoontes op wat meer enthousiasme kunnen rekenen.’
De man vroeg wat ik bedoelde.
‘Al dat geboer en gerochel’, zei ik, ‘dat doe ik zelf ook. Maar ik word raar aangekeken. Mijn bloedeigen dochter noemde me laatst zelfs bacterie toen ik wat slijm los rochelde! Afijn. Ik hoop dus dat de Chinese lente voor een wereldwijde emancipatie van de smerige gewoontes gaat zorgen.’
De Chinees haalde zijn neus op.
‘Ja, precies dat!’, riep ik enthousiast. ‘Dat soort smerigheid. Fantastisch!’
Bleek dus dat ze in China helemaal niet weten dat de rest van de wereld dit smerig vindt! De Chinees zei dat ik de Volksrepubliek China had beledigd. En dat hij zich genoodzaakt zag het te melden bij de grote roerganger. Ik vroeg nog wat roerganger eigenlijk precies betekende, maar de man had scheldend opgehangen. Mijn Chinees is inmiddels uitgewerkt.